De Tunesische ervaring met de aanpak van de koloniale erfenis via transitionele justitie

Op 18 juli 2019 stuurde de Instance Vérité et Dignité (IVD) een memorandum naar de president van de Franse Republiek “betreffende de herstelbetalingen die verschuldigd zijn aan de Tunesische slachtoffers van massale schendingen van de mensenrechten en de economische en sociale rechten“. Hoewel de Tunesische wet inzake transitionele justitie de kwestie van het koloniale verleden niet expliciet behandelt, heeft de IVD gebruik gemaakt van de lacune in de wet voor de periode van hun mandaat (juli 1955 – december 2013) en van de ruime definitie van de daders van de schendingen en de bevoegdheden van de IVD. De IVD, de Tunesische waarheidscommissie, had als taak om de mensenrechtenschendingen en de corruptie te onderzoeken, de verantwoordelijkheden te bepalen, een gerechtelijke verantwoordingsprocedure in te leiden, de slachtoffers te rehabiliteren en hervormingen aan te bevelen om herhaling te voorkomen.

Hoe heeft de IVD hun mandaat geïnterpreteerd in relatie tot de koloniale erfenis en wat is het wettelijke kader voor dit initiatief?

De wet inzake transitionele justitie verplicht de IVD om de verantwoordelijkheden te bepalen van het staatsapparaat of de andere betrokkenen bij de sinds 1955 gepleegde schendingen (art. 39). Tijdens haar onderzoek heeft de IVD vastgesteld dat sommige schendingen die zich tussen juli 1955 en juli 1961 hebben voorgedaan, niet door de Tunesische staat zijn gepleegd en heeft men besloten dat de Franse staat verantwoordelijk was.

Vóór de onafhankelijkheid had Frankrijk in 1955 de verdragen inzake interne autonomie met Tunesië ondertekend. Deze verdragen herstelden gedeeltelijk de interne soevereiniteit van Tunesië, maar legdenbeperkingen en restricties op. “Er zijn bevoegdheden die door de Franse autoriteiten zonder beperking in de tijd worden gehandhaafd : het betreft de bevoegdheden en diensten die voor hen noodzakelijk zijn om hun verplichtingen en verantwoordelijkheden op het gebied van defensie na te komen of die voortvloeien uit artikel 3 van het Verdrag van Bardo. Dit betreft de militaire gendarmerie, de territoriale en grensbewakingsdiensten, alsmede de controle en bewaking van de kustwateren, havens, luchthavens en de luchtvaartnavigatie. In de strategische zone van Bizerte-Ferryville en de grenszones regelen bijzondere bepalingen de politiebevoegdheden van de Franse autoriteiten“, aldus Pierre Commin, de rapporteur van de commissie buitenlandse zaken voor het Franse parlement tijdens het debat.

Het Onafhankelijkheidsprotocol dat op 20 maart 1956 werd ondertekend, bevestigt dit beginsel van onderlinge afhankelijkheid : “Frankrijk erkent plechtig de onafhankelijkheid van Tunesië. Hieruit volgt […] dat de bepalingen van de Verdragen van 3 juni 1955 die in strijd zouden zijn met de nieuwe status van Tunesië als onafhankelijke en soevereine Staat zullen worden gewijzigd of ingetrokken.” Dit betekent dat de verdragen die niet worden gewijzigd of ingetrokken, van kracht blijven. Hieraan herinnert de Franse diplomatieke nota van 17 juni 1953. In feite zal alleen het gerechtelijke verdrag formeel worden ingetrokken en vervangen door een ander verdrag waarin de volledige soevereiniteit van Tunesië over de rechterlijke macht wordt vastgelegd.

Gedeelde soevereiniteit of cosoevereiniteit.

Dankzij deze lacune kon de IVD de verantwoordelijkheid van de Franse Staat voor de gepleegde schendingen vaststellen. Merk op dat de IVD 5052 klachten had ontvangen, waaronder 3 collectieve, betreffende schendingen die plaatsvonden tijdens de Franse dekolonisatie, waarbij 650 alleen al voor de gevechten in Bizerte in 1961. Tijdens hun onderzoek heeft de IVD kunnen vaststellen dat tussen 1956 en 1961, toen Tunesië onafhankelijk was, talrijke schendingen zijn begaan door Franse troepen en dat daarbij meer dan 7000 Tunesische slachtoffers zijn gevallen, onder meer in de bergen in het zuidoosten en het noorden, met name in de grensstreken met Algerije tijdens de onafhankelijkheidsoorlog.

Het Franse leger was vanaf het najaar 1955 tot het voorjaar 1957 verantwoordelijk voor bombardementen en artilleriegevechten in de heuvels in noordwesten en centraal-westen van Tunesië.

Uit geheime documenten die openbaar werden gemaakt en werden gearchiveerd in het Centre des archives diplomatiques de Nantes (CADN.46tu900-945) met verhoorverslagen van gevangenen, blijkt dat het Franse leger tussen mei en juni 1956 inderdaad strafexpedities heeft uitgevoerd in de heuvels van Jbel Agri en Jbel Bouhlel. De IVD, aangesproken door de families van de slachtoffers, heeft een onderzoek ingesteld en een deel van de beenderen van de slachtoffers van de bombardementen, die op de heuvels van Jbel Agri en Jbel Bouhlel verspreid lagen, verzameld en voor DNA-analyse toevertrouwd aan het Pasteur-instituut.

Op 8 februari 1958 bombardeerde de Franse luchtmacht onder een “droit de suite” het grensdorp Sakiet Sidi Youssef, waarbij 80 mensen, waaronder ook schoolkinderen, omkwamen.

Het bloedbad van Bizerte, dat plaatsvond van 19 tot 23 juli 1961, was een confrontatie tussen de derde grootste militaire macht ter wereld en een klein land waarvan het leger in wording was en uit één enkele artilleriegroep bestond; de rest van de strijders waren burgers. Terwijl het Franse leger een gezamenlijk regiment had opgesteld met vier lucht- en zeemachteenheden, een dertigtal verdedigingssecties, een jachteskader en verschillende marine luchtvaarteenheden. “Sla snel en hard toe” had generaal De Gaulle bevolen. Het resultaat: ongeveer 5.000 Tunesiërs en 27 Fransen kwamen om het leven bij de gevechten.

Internationaal humanitair rechtskader

Bij hun aanpak baseerde de IVD zich ook op het juridische kader dat wordt geboden door internationale instrumenten zoals het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, de Verdragen van Genève en de Grondbeginselen en richtlijnen inzake het recht op herstel en genoegdoening voor slachtoffers van grove schendingen van het internationale recht inzake de mensenrechten en ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht.

Aangezien het mandaat van de IVD zich ook uitstrekt tot economische en financiële schendingen, heeft de IVD in haar memorandum verzoeken opgenomen betreffende het herstel van de door Tunesië geleden schade op dit vlak. De IVD steunde hierbij op haar wettelijke bevoegdheden, maar ook op instrumenten van de Verenigde Naties, zoals Resolutie 31/11 van de Verenigde Naties van 21 maart 2016 inzake de “Gevolgen van de buitenlandse schuld en andere daarmee samenhangende internationale financiële verplichtingen van staten voor het volledige genot van alle mensenrechten”, en de “Resolutie 34/3 van de Verenigde Naties van 6 april 2017 inzake het mandaat van de onafhankelijke deskundige bevoegd om de gevolgen te onderzoeken van de buitenlandse schuld en andere daarmee samenhangende internationale financiële verplichtingen van staten voor het volledige genot van alle mensenrechten, met name economische, sociale en culturele rechten. “

Zo kon de IVD aantonen (via de bijlagen bij het memorandum) dat Frankrijk als koloniale mogendheid een machtspositie in Tunesië behield, alsook hun economische voordelen door hun voormalige protectoraat te verlaten. De Franse bedrijven behielden een voorkeursbehandeling bij het onderzoek naar en de ontginning van natuurlijke en minerale grondstoffen. Bovendien ontzegden de akkoorden de Tunesische staat het soevereine recht om de voorwaarden van de geldende akkoorden en concessies op te zeggen of te wijzigen.

Op financieel vlak werd de schuld van het jonge onafhankelijke Tunesië 25 keer zo groot door het terugkopen van koloniale landbouwgronden en grote bedrijven. De Tunesische staat eigende zich de grond opnieuw toe die tijdens de kolonisatie bij de Tunesische boeren in beslag werd genomen in ruil voor een vergoeding. Hetzelfde gebeurde met de olie-, elektriciteits- en spoorwegbedrijven. En ook hier werd de vergoeding betaald door middel van kredieten die Frankrijk toekende, wat de staatsschuld nog verder deed toenemen.

Uitdagingen voor het Tunesische initiatief

In haar memorandum eiste de IVD herstelbetalingen, waaronder een verontschuldiging; de betaling van geldelijke vergoedingen aan individuele slachtoffers, getroffen regio’s en de Tunesische staat in zijn hoedanigheid van slachtoffer van de onrechtvaardige financiële regelingen; de teruggave van de archieven van 1881 tot 1963 en de kwijtschelding van de bilaterale schuld van Tunesië als onrechtmatige schuld.

De uitdaging bij een dergelijke benadering is het ter discussie stellen van de grondslagen van de overheersing van het voormalige moederland over haar koloniën, die voortduurt via haar lokale netwerken, waarbij elites betrokken zijn die loyaal zijn aan de belangen van Frankrijk en deze dienen vanuit invloedrijke posities in de staat, waardoor het land in een dynamiek van onderontwikkeling blijft die door deze afhankelijkheid wordt gegenereerd.

Dit heeft de IVD kunnen verifiëren bij de aanpak van hun memorandum, dankzij de Franstalige media, die ruime aandacht besteedden aan de actie van de IVD, en vragen stelden aan de Quai d’Orsay, die beloofd had de kwestie met haar Tunesische collega’s te bespreken. De IVD vernam vervolgens dat de Tunesische minister van Buitenlandse Zaken had geantwoord er geen rekening mee te houden en er is tot op heden geen reactie gekomen.

Het Tunesische maatschappelijk middenveld, daarentegen, reageerde positief op het initiatief. De kwestie ligt nu weer op tafel en zal van invloed zijn op het interne politieke spel en dit binnen een context van een scherpe economische crisis.

Auteure

Sihem Bensedrine is een journaliste, schrijfster en prominente mensenrechtenactiviste die voor haar strijd talrijke internationale prijzen heeft ontvangen van onder meer Amnesty International, Human Rights Watch en de Canadian Association of Journalists. Ze werd verschillende keren gevangen genomen, vervolgd en belasterd vanwege haar betrokkenheid bij het Tunesische maatschappelijk middenveld om mensenrechtenschendingen aan de kaak te stellen en de vrijheid van meningsuiting te verdedigen. Ze richtte in 2011 het Centre de Tunis pour la justice transitionnelle (CTJT) op en was voorzitter van de Instance Vérité et Dignité (2014-2019). Momenteel leidt ze een vereniging voor het behoud van de herinnering aan het verleden ‘Mémoire et citoyenneté’.

Transitional Justice & Historical Redress

Dit artikel werd gepubliceerd in het kader van de speciale reeks Transitional Justice & Historical Redress, een samenwerking tussen Advocaten Zonder Grenzen en het Leuvens Instituut voor Criminologie.