Op 10 juli 2012 veroordeelde het Internationaal Strafhof (ICC) Thomas Lubanga tot veertien jaar gevangenis voor het inzetten van kindsoldaten tijdens het conflict in de Democratische Republiek Congo. Het is de eerste veroordeling in de geschiedenis van dit eerste permanente strafhof, dat in 2002 werd opgericht. Hoewel de uitspraak, waarop de slachtoffers hadden gehoopt, symbolisch belangrijk is in de strijd tegen het onbestraft blijven van internationale misdaden, kan ze het gevoel veroorzaken dat het werk niet af is. De slachtoffers wilden niet alleen dat de daders gestraft werden, maar hoopten ook op een schadeloosstelling. Meer nog dan de recente beslissing, willen ze een duidelijk resultaat van een rechtspraak die voortdurend in evolutie is.
Aan het einde van de eerste tien jaar van zijn bestaan is het ICC een zeer waardevol instrument geworden in de strijd tegen de straffeloosheid. Als eerste permanent strafhof dat bevoegd is om te oordelen over misdaden tegen de mensheid, oorlogsmisdaden en genocide, volgt het ICC de verschillende rechtbanken op die na de meest bloedige conflicten uit de twintigste eeuw werden opgericht: de Tweede Wereldoorlog, de oorlog in ex-Joegoslavië, Rwanda en Cambodja. De precedenten die deze ad hoc rechtbanken creëerden, vormen een solide basis waarop een internationale strafrechtspraak kan worden uitgebouwd. Ze kwamen – bijna – allemaal gedurende een bepaalde tijd hun beloften na. In dat opzicht mag het Joegoslavië-tribunaal er trots op zijn dat het alle daders van internationale misdaden kon aanhouden.
Het ICC is meer dan zomaar een extra steen in het huis: het innoveert. Voor het eerst wordt de stem van de slachtoffers gehoord in een internationale strafrechtbank. Voor de eerste keer worden slachtoffers niet behandeld als een eenvoudig bewijs, een procedure-object, maar als een volwaardige deelnemer wiens belangen bepalend zijn voor de procedure. Dit voorbeeld inspireerde het werk van de later opgerichte rechtscolleges, zoals het Speciale Tribunaal voor Libanon in 2009. Bovendien wordt het ICC door de Verenigde Naties erkend. Het kan ook door de VN Veiligheidsraad worden ingeschakeld, zoals in 2010 in verband met de schendingen van de mensenrechten in Libië. Situaties zoals die in Syrië kunnen op die manier in de toekomst aan het Strafhof worden voorgelegd.
Ten slotte werd op 15 juni de Gambiaanse Fatou Bensouda de nieuwe procureur van het ICC. Mevrouw Bensouda heeft een jarenlange ervaring in de strijd tegen de straffeloosheid en wordt de eerste Afrikaanse vrouw in die functie. Haar benoeming heeft uiteraard een grote symbolische betekenis, maar het is haar ervaring binnen het ICC en het internationale Rwanda-tribunaal die tot haar benoeming in deze sleutelpositie heeft geleid. Sommigen zullen beweren dat zij een van de machtigste vrouwen ter wereld is geworden…
Ondanks die bemoedigende aspecten, moet het ICC nog een aantal uitdagingen het hoofd bieden. Om te beginnen is een universele erkenning van het ICC en van zijn oprichtingsverdrag, het Statuut van Rome, nodig. Van de 193 lidstaten van de Verenigde Naties traden er 121 tot het Statuut van Rome toe. Landen als de Verenigde Staten, China, Rusland, India, Israël, Iran en Cuba erkennen het Hof nog steeds niet.
Een andere belangrijke belemmering voor de werking van het Hof, is dat zijn financiering afhangt van de bijdragen van de lidstaten. Het ICC kampt momenteel met een tekort aan middelen, wat maakt dat de slachtoffers langer op gerechtigheid moeten wachten. Slachtoffers laten deelnemen en hen schadeloosstellen heeft uiteraard een prijs, maar de besparingen mogen in geen geval afbreuk doen aan het principe van slachtofferdeelname dat het Statuut van Rome waarborgt.
Ten slotte is het ICC, dat geen eigen politiekorps heeft, afhankelijk van de goede wil van de staten om met het Hof samen te werken, met name voor de arrestatie van de verdachten. Zo riep de Afrikaanse Unie in juli 2011 zijn leden op niet met het ICC samen te werken. Daardoor kan de Soedanese president Omar al-Bashir, die wordt beschuldigd van misdaden tegen de mensheid, nog steeds vrij rondreizen in de landen die hem steunen.
De dag van het Internationale Strafrecht vieren is belangrijk in het kader van de voortzetting van de strijd tegen de straffeloosheid. Daarmee wordt een signaal gegeven aan de plegers van internationale misdaden. Voortaan worden hun daden in principe veroordeeld en worden de slachtoffers schadeloos gesteld. Laten we erop rekenen dat de komende tien jaar gunstig zullen zijn voor de uitvoering van die principes.
« Plus jamais ça ! » – getuigenissen van slachtoffers van internationale misdaden Congo) © AdZG (pdf in het Frans)