In deze tweede bijdrage aan onze speciale reeks over “Transitional Justice and Historical Redress” blikt prof. Valérie Rosoux, onderzoeksdirecteur bij het Fonds de la Recherche Scientifique, terug op de ervaring van de Belgische Bijzondere Parlementaire Commissie over het Koloniaal Verleden. In het bijzonder bespreekt ze de rol van emoties en intergenerationele overdracht van historische herinnering bij onderhandelingen over postkoloniale erfenissen.
Het Belgische geval is in vier opzichten emblematisch. Ten eerste wordt de Belgische koloniale periode vaak afgeschilderd als een soort schoolvoorbeeld vanwege de mate van brutaliteit die werd bereikt. Sinds de roman Heart of Darkness van Conrad is koning Leopold II een van de symbolen geworden van de koloniale brutaliteit. Het is dan ook niet verwonderlijk dat zijn standbeelden systematisch het doelwit waren van de protesten tegen racisme die volgden op de dood van Georges Floyd en de Black Lives Matter-beweging. Naast de omvang van het koloniale geweld is het Belgische geval om een tweede reden bijzonder significant: de politieke aard van de Commissie. Ze bestaat uit 19 Belgische parlementsleden die allemaal verkozen politieke partijen vertegenwoordigen, van extreem-rechts tot extreem-links. Sommigen waren een groot voorstander van het werk van de Commissie, terwijl anderen er volledig tegen waren.
Ten derde houdt het mandaat van de meeste commissies die zijn ingesteld om in het reine te komen met een koloniaal verleden, gewoonlijk verband met een bepaald aspect van dat verleden. In het Belgische geval was het mandaat van de parlementaire commissie zeer ruim. Het ging niet alleen om onrechtvaardigheden uit het verleden (namelijk de misdaden die van 1885 tot 1960 in Congo en van 1919 tot 1962 in Burundi en Rwanda werden gepleegd), maar ook om hedendaagse onrechtvaardigheden (namelijk de huidige discriminatie van Afro-afstammelingen in België). Deze dubbele ambitie laat toe de draagwijdte en de beperkingen van een maximalistische benadering te observeren. Een vierde reden rechtvaardigt het emblematische karakter van het Belgische geval: de onverwachte uitkomst – of liever gezegd het gebrek aan uitkomst. Na tweeënhalf jaar van lezingen, hoorzittingen en onderhandelingen op alle niveaus zijn de leden van de parlementaire commissie er niet in geslaagd een politiek akkoord te bereiken.
Intergenerationele overdracht van het geheugen
Het begrip “generatie” is door verschillende sociologen bestudeerd. Het is echter veel minder bestudeerd op het gebied van transitionele justitie. De betrokkenheid van twee, zo niet drie, opeenvolgende generaties heeft echter een kritisch effect op de onderhandelingsprocessen in verband met historisch onrecht. Wanneer er meerdere generaties bij betrokken zijn, zijn de partijen het zelden eens over wat als onrecht geldt. Bovendien heeft het louter verstrijken van de tijd geen magisch effect op conflicterende opvattingen over rechtvaardigheid. Integendeel, een opeenvolging van crisissen en spanningen accentueert vastgeroeste standpunten over wat wordt voorgesteld als historische grieven. Daarom lijkt het nuttig de gevolgen van expliciete of impliciete loyaliteit aan degenen die – althans door één partij – worden gezien als onrechtvaardig behandeld, beter te begrijpen.
Het Belgische geval doet de volgende vraag rijzen: verhindert loyaliteit op basis van tragische gebeurtenissen uit het verleden systematisch toenadering tussen de onderhandelende partijen? Het uitblijven van een definitief politiek akkoord tussen de leden van de Bijzondere Commissie toont aan dat, ook al houden de meeste partijen rekening met de intergenerationele dimensie van de koloniale erfenis, de meeste van hen zich verzetten tegen de mogelijkheid van herstelmaatregelen voor de nabestaanden van de slachtoffers. Het belang van emoties zoals schuld, vernedering, woede, haat en verdriet verklaart in grote mate waarom de onderhandelingen over gerechtigheid in een postkoloniale context niet kunnen worden herleid tot een andere vorm van onderhandelen. Naast aandacht voor rationele en morele dimensies (die van cruciaal belang blijven), vereist een begrip van de onderhandelingsprocessen in verband met historisch onrecht inzicht in psychologische processen die in transitionele justitie niet altijd serieus worden genomen. In dit verband herinneren artsen en klinisch psychologen eraan dat familieherinneringen vaak onder de oppervlakte van bewuste perceptie en reflectie worden doorgegeven aan nieuwe generaties.
Het begrip “transgenerationele overdracht” van trauma is inderdaad betwistbaar. Sommige sceptici beweren dat kinderen van slachtoffers niet systematisch hun verwondingen erven. Maar zelfs als we niet aannemen dat “traumatische herinneringen” letterlijk worden doorgegeven aan iemands kinderen en geliefden, tonen talrijke studies in de sociale psychologie aan dat de tweede en derde generaties nog steeds sterke gevoelens van schaamte, schuld of slachtofferschap hebben, vooral wanneer onrechtvaardigheden uit het verleden niet adequaat zijn aangepakt door de generatie van hun ouders.
De duur van de waargenomen processen roept meerdere vragen op voor praktijk en theorie: Wat is het tijdskader? Moeten we de directe nabestaanden van de slachtoffers in aanmerking nemen of eerder een benadering op langere termijn? Als we proberen de gevolgen van kolonisatie op lange termijn te beoordelen, hoe kunnen we dan emotionele en zelfs onbewuste processen van overdracht tussen generaties detecteren? Hoe kunnen we de transformatie van voorstellingen van generatie op generatie meten? Elk van deze vragen toont de noodzaak aan om de thans beschikbare methoden te verbeteren om bruggen te slaan tussen de vakgebieden onderhandeling, geheugenstudies en transitionele justitie. Vanuit praktisch oogpunt is een van de meest delicate uitdagingen alle partijen ervan te overtuigen dat ze een akkoord kunnen bereiken in het belang van de huidige en toekomstige generaties zonder zich “medeplichtig” te voelen aan het verraden van de herinnering aan hun vermiste familieleden. In dit opzicht kunnen onderhandelingsprocessen cruciale vertrekpunten vormen, maar geen definitieve punten van afsluiting.
Tegenstrijdige opvattingen over gerechtigheid
Naast het belang van de intergenerationele overdracht van herinneringen, toont het Belgische geval aan hoe centraal het begrip gerechtigheid staat. De meeste partijen noemden gerechtigheid een van de belangrijkste doelstellingen van de Commissie. Ook externe waarnemers presenteerden het parlementaire initiatief vaak als een mogelijkheid voor België om het onrecht aan te pakken dat door het koloniale verleden was veroorzaakt. Gerechtigheid en billijkheid waren dus doorslaggevend bij het structureren van de gesprekken in het Parlement, ook al werd in het officiële mandaat van de Commissie niet eens naar dit begrip verwezen. De belangrijkste doelstelling die in het door het Parlement goedgekeurde mandaat expliciet werd benadrukt, was verzoening – niet gerechtigheid.
Als we kijken naar de meningen die gedurende het hele proces zijn verzameld (van het eerste overleg in het najaar van 2020 tot de laatste politieke onderhandelingen in december 2022), kunnen we twee belangrijke houdingen ten opzichte van het kolonialisme onderscheiden. Interessant is dat beide houdingen hun standpunt bepalen in termen van gerechtigheid. De eerste houding benadrukt de blijvende gevolgen van historisch onrecht. Hierbij is men van oordeel dat wandaden uit het verleden de legitimiteit ondermijnen van het hedendaagse bezit van rijkdommen, hetgeen de noodzaak van herstelmaatregelen rechtvaardigt. De tweede houding legt de nadruk op de ongepastheid van het gebruik van de huidige morele normen om het verleden te beoordelen. Voor de Belgen die in 1960 uit Congo terugkeerden, en voor de meeste van hun nabestaanden, zou het oneerlijk zijn om beoordeeld te worden op basis van morele normen die ze niet kenden.
De kloof tussen deze houdingen klinkt door in de politieke sfeer. Enerzijds vragen linkse politieke partijen om een officiële verontschuldiging (afgeschilderd als een conditio sine qua non) en een rechtvaardige herverdeling van rijkdommen. Anderzijds weigeren de meeste rechtse politieke partijen categoriek het idee van retrospectieve verantwoordelijkheid. Zelfs als alle partijen de taal van gerechtigheid zouden gebruiken (van extreem-rechts tot extreem-links), dan nog was er geen mogelijkheid tot overeenstemming tussen degenen die gerechtigheid associëren met schadeloosstelling en herstelmaatregelen, en degenen die zelfs de gepastheid van excuses niet aanvaarden.
Voor de woordvoerders van de verenigingen van Afro-afstammelingen toont deze tweede houding aan dat er sinds de koloniale tijd niets is veranderd. Voor hen zijn officiële verontschuldigingen noodzakelijk, maar niet voldoende. Ze kunnen een publiek dossier corrigeren en verantwoordelijkheid toewijzen. Ze kunnen echter onoprecht en zelfs onderdanig overkomen als ze niet gepaard gaan met directe en onmiddellijke acties om een einde te maken aan de huidige discriminaties.
Wat is het volgende?
Aan het eind van deze procedure kan moeilijk worden ontkend dat het hele proces het debat in feite heeft gepolariseerd. De teleurstelling is groot. Toch kan het uitblijven van politieke aanbevelingen niet ongedaan maken wat er is gedaan. Er is een officieel debat begonnen – meer dan 150 getuigen, deskundigen en militanten deelden hun standpunten en expertise binnen het Parlement. Hun woorden en ervaringen werden genoteerd en op video opgenomen. Eenzelfde aantal mensen (officiële vertegenwoordigers, academische deskundigen, kunstenaars, vertegenwoordigers van middenveldorganisaties en studenten) heeft de Belgische delegatie van parlementsleden ontmoet die in september 2022 naar Kinshasa, Bujumbura en Kigali is afgereisd. Hun verwachtingen werden ook systematisch gedeeld aan het Parlement. Hun boodschappen en hun legitieme hoop mogen niet worden uitgewist.
Tal van lessen moeten worden benadrukt zodat er een beter ontwerp komt voor toekomstige instanties die belast zijn met het omgaan met het koloniale verleden. De eerste betreft het politieke karakter van het proces. Is de keuze voor een parlementaire commissie wel geschikt? De argumenten ten gunste van deze keuze waren hoofdzakelijk tweeledig : (1) de legitimiteit van alle leden van de Commissie kon moeilijk in twijfel worden getrokken aangezien ze allemaal door de Belgische burgers waren verkozen; (2) het officiële kader dat het Parlement kenmerkt was een signaal van politieke wil. De uiteindelijke en beslissende rol van de voorzitters van de meeste politieke partijen toont echter de valkuilen van een dergelijk proces aan. De kloof tussen de ervaring van de meeste parlementsleden die al meer dan twee jaar deelnemen aan hoorzittingen en debatten en de starre beslissingen van verschillende voorzitters van politieke partijen (die geen enkele zitting van de Commissie hebben bijgewoond) is frappant. Los van alle beperkingen van de speciale Commissie kan de kritische meerwaarde van de getuigenissen en analyses die tijdens de hoorzittingen werden gedeeld moeilijk worden ontkend. Hun impact was niet magisch en systematisch transformerend, maar verscheidene parlementsleden verklaarden dat het proces een soort introspectie en reflexiviteit stimuleerde.
De tweede les die ik wil benadrukken heeft betrekking op timing en duur. Het mandaat van de Belgische Commissie was paradoxaal genoeg maximalistisch wat doelstellingen betreft en minimalistisch wat tijd, toegekende middelen en outreach activeiten betreft. De geplande opdracht impliceerde de analyse van zowel vroegere als huidige onrechtvaardigheden in verband met het koloniale verleden in Congo, Burundi en Rwanda, een scenario om het verleden op vruchtbare wijze te verwerken en de bevordering van een gedeelde samenleving die verzoening bevordert. Om deze ambitieuze doelstellingen te bereiken had de Commissie iets meer dan twee jaar de tijd. Dit proces vereist echter vele aanpassingen. Overtuigingen, voorstellingen en emoties veranderen vergt tijd. Erkenning van het aangerichte geweld gebeurt niet van de ene op de andere dag. Het vermogen om actief te luisteren, te begrijpen, te verwerken en aan te passen, impliceert zelfbewustzijn. Een scenario implementeren gebaseerd op gelijkheid en gelijkwaardigheid duurt geen maanden, maar jaren.
Het geheugenwerk in verband met de onderhandelingen over postkoloniale erfenissen is als een bergwandeling. Het vergt lange en trage inspanningen, maar maakt het mogelijk de horizon te verbreden om ongelooflijke vergezichten te bereiken – van waaruit men niet één, maar meerdere valleien kan zien.
Het uitgangspunt van dit artikel zijn twee opeenvolgende waarnemingen als deelnemer in het kader van de Bijzondere Commissie die in juli 2020 door het Belgische federale parlement werd opgezet. De eerste deelname vond plaats van augustus 2020 tot november 2021 (panel van 10 deskundigen belast met het opstellen van het initiële verslag, 689 blz.), en de tweede deelname begon in februari 2021 tot het einde van het mandaat van de Bijzondere Commissie in december 2022 (panel van 3 deskundigen belast met het opstellen van het eindverslag, 112 blz.).
Auteur
Valerie Rosoux is onderzoeksdirecteur bij het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FNRS). Ze doceert Internationale Onderhandelingen, Geheugenpolitiek en Transitionele justitie aan de UCLouvain (België). Ze heeft een licentiaat in de filosofie en een doctoraat in de politieke wetenschappen. Ze is lid van de Koninklijke Academie van België. Sinds 2021 is ze Max Planck Law Fellow.
Transitional Justice & Historical Redress
Dit artikel werd gepubliceerd in het kader van de speciale reeks Transitional Justice & Historical Redress, een samenwerking tussen Advocaten Zonder Grenzen en het Leuvens Instituut voor Criminologie.