Haal armoede uit het strafrecht!

ASF zet samen met Open Society Foundation, APCOF, PALU en ACJR haar schouders onder de campagne “Poverty is Not a Crime”, gericht op de depenalisering en decriminalisering van kleine delicten. Deze wetten en hun toepassing zijn zowel arbitrair, als discriminerend en treffen vooral de armere bevolking. Nog al te vaak worden mensen gearresteerd en opgesloten in overbevolkte gevangenissen voor kleine delicten zoals landloperij, “losbandig” gedrag of lanterfanten.

 Het bestraffen van bepaald gedrag, zoals landloperij of bedelarij, heeft vooral een impact op de meest kwetsbare groepen in de maatschappij. In heel wat landen op het Afrikaanse continent dateren dergelijke overtredingen van het koloniale tijdperk. Hoewel deze wetten ingetrokken werden in de vroegere koloniale mogendheden, blijven ze van kracht in tal van Afrikaanse staten.

Door een strafrechtelijke reactie op socio-economische problemen raken de kwetsbare groepen nog verder gemarginaliseerd. Deze kleine delicten in het strafrecht houden zorgt dus voor een vicieuze cirkel. In heel wat landen is de strafrechtelijke aanpak van kleine delicten trouwens één van de hoofdoorzaken voor de overbevolking in de gevangenis. Deze overtredingen uit het strafrecht halen en stoppen met mensen op te sluiten die geen gevaar vormen voor de openbare orde is de enige mogelijke uitweg op lange termijn.

In het kader van de campagne Poverty is not a crime, hebben verschillende organisaties hun krachten gebundeld om deze kleine delicten uit het strafrecht te halen. Op nationaal en regionaal niveau zetten de teams en de partners van ASF zich in als pleitbezorgers.

Op internationaal vlak besliste het Afrikaanse Hof voor de Rechten van Mens en Volkeren op 4 december 2020, naar aanleiding van een vraag op initiatief van PALU (Pan-African Lawyers Union), unaniem voor de depenalisering van kleine delicten. Men verklaarde dat deze wetten en bepalingen in strijd zijn met het Afrikaanse Handvest, het Kinderrechtenhandvest en het Maputo-protocol. Op basis van deze uitspraak gelastte men de betrokken staten om deze wetten en bepalingen te herzien, te herroepen en, desgevallend, aan te passen.

De bestraffing van kleine delicten is in strijd met het grondwettelijke principe van gelijkheid en non-discriminatie. Het heeft een grote impact op armen, kwetsbaren en vrouwen én vormt een inbreuk op verschillende van hun vrijheden zoals vrij verkeer en vrijheid van meningsuiting.

Naar aanleiding van de positieve beslissing van het Afrikaanse Hof sluit ASF zich aan bij de organisaties in het maatschappelijke middenveld die de herroeping vragen van dergelijke overtredingen en de stopzetting van elke vorm van ongegronde repressie.

De gezondheidscrisis in België : Voedingsbodem voor indirecte discriminatie ?

Advocaten Zonder Grenzen publiceert een studie over de indirecte discriminatie die de Belgische noodmaatregelen teweegbrachten bij bepaalde bevolkingsgroepen, voornamelijk die in de meest kwetsbare situaties. De analyse werd gemaakt in het kader van het project ‘Covid-19 en de Rechtsstaat – monitoring’ en baseert zich op een reeks observaties en gesprekken die ASF in juni en juli 2020 organiseerde.

Om de verspreiding van het coronavirus in te dijken nam de Belgische regering, bij de start van de gezondheidscrisis, een reeks maatregelen vermeld in het Ministerieel Besluit van 23 maart 2020[1] gericht op het beperken van de contacten tussen de mensen en op het invoeren van een algemene lockdown.

Deze maatregelen, die op het eerste zicht neutraal zijn, omdat ze van toepassing zijn op de volledige bevolking, hadden bij hun toepassing echter een indirect discriminerende impact op bepaalde bevolkingsgroepen in kwetsbare posities[2].

Uit de gesprekken met maatschappelijk werkers, bemiddelings- en toezichtsorganisaties actief in België tijdens de lockdown, evenals uit een analyse van documenten, blijkt dat migranten, mensen opgesloten in gevangenissen en gesloten centra, daklozen, vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld, ouderen en gehandicapten, de economisch kwetsbaren en de bewoners van kwetsbare wijken inderdaad een zwaardere prijs betaald hebben dan de anderen bij de noodmaatregelen.

Dit kwam enerzijds door een uniform crisisbeheerbeleid dat de reeds bestaande socio-economische ongelijkheden enkel versterkte, en anderzijds door een verschillende toepassing van de maatregelen, die meer doorgedreven was bij bepaalde bevolkingsgroepen.

In eerste instantie had de opschorting of de beperking van toegang tot sociale ondersteuning, tot visa en asiel, wegens de algemene sluiting of de digitalisering van de essentiële dienstverlening, als gevolg dat de reeds kwetsbare bevolkingsgroepen waarop deze diensten zich richten, nog verder verzwakten. De stopzetting van deze dienstverlening zorgde bovendien nog voor een ‘sneeuwbaleffect’ dat perfect geïllustreerd wordt door het feit dat er een nieuwe groep van daklozen erbij kwam die er niet in geslaagd waren om hun economische en sociale rechten te laten gelden tijdens de lockdown. Naast de stopzetting van de essentiële dienstverlening, ontwrichtte de algemene lockdown die de regering afgekondigd had bepaalde bevolkingsgroepen nog meer en werd niet iedereen op dezelfde manier geïmpacteerd. De mensen die niet “thuis” konden blijven, de mensen opgesloten in gevangenissen of gesloten centra, de mensen in opvangcentra, de daklozen en de vrouwen die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld, bij gebrek aan een veilige en bewoonbare woning, hebben een zwaardere tol moeten betalen. Voor hen betekende het naleven van het uitgaanverbod soms een schending van de mensenrechten, zoals het recht op waardigheid of het verbod op een onmenselijke en onterende behandeling. In andere gevallen was een lockdown gewoon materieel onmogelijk.

Daarnaast kwam er ook indirecte discriminatie kijken bij de controle op de naleving van de regels door de politiediensten. Verschillende keren werden er misbruiken opgetekend en ze lijken voort te vloeien uit het vage karakter van de maatregelen genomen door de regering en door de ruime mate van interpretatie die mogelijk was door de ordediensten. De gecombineerde analyse van de incidenten opgetekend tijdens de gesprekken, aangevuld met een analyse van de documenten, gaf inderdaad blijk van profileren bij de toepassing en de controle van de maatregelen, of in ieder geval van een neiging om bepaalde bevolkingsgroepen op een meer uitgesproken manier te benaderen, afhankelijk van hun schijnbare sociale en etnische identiteit, of in specifieke buurten en regio’s.

Zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens aangeeft, brengen dergelijke vormen van discriminatie, indien ze aangetoond kunnen worden, de verantwoordelijkheid van de Belgische staat met zich mee. De staat hield inderdaad geen rekening met de bestaande ongelijkheden in de maatschappij bij de aanpak van de crisis die de economische en sociale verschillen nog scherper stelde en bracht geen nuances aan in de maatregelen zodat deze kwetsbare groepen beschermd werden.

Auteur : Flavia Clementi

[1] Tekst beschikbaar op https://bit.ly/3mzaGFw .

[2] Het kan zijn dat maatregelen die neutraal geformuleerd worden, toch een discriminerend effect hebben voor bepaalde bevolkingsgroepen tijdens de toepassing ervan. Deze discriminatie wordt volgens het Europees recht en de Raad van Europa gezien als ‘indirecte discriminatie’.

Willekeurige vrijheidsberoving in de DRC: Het netwerk Detention ExPEERience dient in 4 jurisdicties een aansprakelijkheidsvordering tegen de Staat in

Op 15 september 2020 werden 6 verzoekschriften ingediend bij de arrondissementsrechtbanken van Kinshasa, Mbuji-Mayi (Oost-Kasaï), Lubumbashi (Hoog-Katanga) en Kindu (Maniema). In naam van enkele burgers en verschillende organisaties uit het maatschappelijke middenveld vragen ze aan de bevoegde rechters om gevallen van willekeurige vrijheidsberoving te erkennen, evenals de rampzalige toestand in de gevangenissen, o.a. als gevolg van de overbevolking. Deze vordering wil ook dat de aansprakelijkheid van de Staat erkend wordt bij de door de verzoekers geleden schade.

ASF voert al 8 jaar lang actie voor de verdediging van de rechten van de mensen die willekeurig vastgehouden worden of in omstandigheden in strijd met de beginselen van de rechtsstaat. In 66% van de gevallen werden merkbare resultaten behaald, hetzij door de vrijlating van de betrokkene te verkrijgen, hetzij door de zaak naar het rechtsprekende college te verwijzen.

Voortbouwend op de logica van deze interventie, en in het verlengde van de dialoog met de autoriteiten van het land, willen ASF en haar partners de aansprakelijkheid van de staat in vraag stellen ten aanzien van de extreme overbevolking in de gevangenissen, de rampzalige omstandigheden die hieruit voortvloeien, evenals het misbruik van langdurige, willekeurige, voorlopige hechtenis. Zo werd X, een 24-jarige man, in 2010 gearresteerd en in hechtenis genomen voor een grondgeschil waarbij hij zou hebben geweigerd te getuigen. Hij werd vervolgd voor kwaadwillige vernieling en hij werd tien jaar lang zonder enige vorm van berechting opgesloten voordat hij onlangs werd vrijgelaten na de acties ondernomen door advocaten die lid zijn van het netwerk Detention ExPEERience.

Reeds meer dan tien jaar maken ASF en talrijke Congolese en internationale stakeholders gewag van de alarmerende situatie in de Congolese gevangenissen. De cellen zijn bouwvallig en vaak al een halve eeuw niet meer gerenoveerd. Basishygiëne en voedsel ontbreken waardoor sommige gevangenissen verworden tot echte crepeerhokken.

In de meeste gevangenissen is het overbevolking troef. In de Makala-gevangenis in Kinshasa zitten er 9.000 gevangenen opgesloten, terwijl de gevangenis normaal gesproken slechts 1.500 mensen kan huisvesten. Deze extreme overbevolking is te wijten aan het onrechtmatige en bijna systematische gebruik van voorlopige hechtenis. Voorlopige hechtenis, initieel bedoeld om iemand uitzonderlijk vast te houden binnen een strikt wettelijk kader met het oog op het onderzoek van een zaak, wordt vaak anders toegepast en ingezet voor privébelangen, die voornamelijk van politieke en economische aard zijn. In heel wat gevallen worden de gevangenen gewoon vergeten omdat ze « hun vrijlating niet kunnen betalen »[1].

Al deze vaststellingen samen hebben ASF ertoe gebracht om in januari 2020 van start te gaan met Detention ExPEERience, een netwerk van advocaten en deskundigen die de rechten van de gedetineerden kunnen verdedigen om het strafrechtelijke systeem in de DRC, evenals in tal van andere landen, positief te beïnvloeden. Door enkele symbooldossiers te verdedigen, hoopt ASF de rechtsstaat blijvend te versterken op gerechtelijk en penitentiair vlak.

Dergelijke acties werden misschien nooit eerder in de DRC opgezet, maar wel reeds in verschillende andere landen. Zo veroordeelde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens onlangs Frankrijk voor de slechte omstandigheden in de gevangenissen en werd het verband gelegd met de overbevolking in de gevangenissen.

ASF en haar partners zijn ervan overtuigd dat de verbetering van de rechtsstaat en de democratische beginselen vereist dat ieders mensenrechten gerespecteerd worden, zonder onderscheid, met inbegrip dus van de gedetineerden. Ze hopen daarom door middel van de ingediende rechtszaken, dat de rechterlijke macht, die in principe onafhankelijk en onpartijdig is, in staat zal zijn de nodige beslissingen te nemen om de bevoegde overheden ter verantwoording te roepen en om duurzame oplossingen te bieden voor de overbevolking in de gevangenissen en de ernstige schendingen van de mensenrechten in gevangenschap.

[1]https://afrique.lalibre.be/44292/rdc-des-prisonniers-sont-oublies-dans-leur-prison-parce-quils-ne-peuvent-payer-pour-sortir/?fbclid=IwAR1VT7tTHFY-7_HxRmZFOfxHf9Tem5Jy5P561oHL4nTGGNvuTLbuOKFn6pQ

Beleidsnota: reflecties op de deelname van slachtoffers aan processen voor de International Crimes Division in Oeganda

Deelname van slachtoffers is van groot belang voor de rechtstoegang en verzoening in Oeganda, en wordt ook mogelijk gemaakt door de International Crimes Division (ICD), een speciale divisie binnen het Hof van beroep opgericht in 1995 om misdaden tegen de mensheid en oorlogsmisdaden te berechten. Maar meer inspanningen van de rechterlijke en wetgevende machten zijn nodig om de praktijk te veralgemenen. Deze beleidsnota bevat een analyse en aanbevelingen over de status van slachtofferdeelname in Oeganda. Het concept van slachtofferdeelname is relatief nieuw in het Oegandese common law-stelsel, waar slachtoffers traditioneel geen rol hebben in strafrechtprocessen. De Bewijs- en Procedureregels (BPR) van de International Crimes Division (ICD) zijn in dit opzicht een uitzondering, aangezien ze slachtoffers toestaan om deel te nemen aan het proces. Echter, de Regels zeggen niets over hoe zulke deelname geoperationaliseerd moet worden. ASF stelde een beleidsnota op, gebaseerd op een nauwlettende observatie van de zaak-Thomas Kwoyelo voor het ICD, gesprekken met de slachtoffergemeenschappen en een analyse van relevante wetgeving. Deze nota biedt een analyse van hoe slachtoffers sinds de invoering van de BPR aan processen hebben deelgenomen. Daarnaast onderstreept ze de uitdagingen waar het proces tot dusver mee te maken heeft gehad. Deze uitdagingen zijn onder meer de afwezigheid van duidelijke richtlijnen over de deelname van slachtoffers aan processen en het ontbreken van middelen die door het Hof worden ingezet om slachtofferdeelname te waarborgen. Het Hof heeft tot dusver voor een reactieve aanpak gekozen die het de advocaten van slachtoffers moeilijk maakt om aan slachtofferdeelname een betekenisvolle invulling te geven. De fysieke afstand tussen de slachtoffers en het Hof en de langdurige processen dragen daarnaast bij aan een verminderde interesse en toenemende moeheid bij de slachtoffers. Naast de noodzaak voor de ICD om richtlijnen te ontwikkelen voor slachtofferdeelname waarmee ze deze problemen kan aanpakken, moet de Justice Law and Order Sector (JLOS) ook dringend een doeltreffende strategie voor slachtofferdeelname ontwikkelen en financiële steun garanderen voor de ICD en voor de advocaten van de slachtoffers. De beleidsnota bevat ook een aantal observaties en aanbevelingen met betrekking tot schadevergoedingen. Schadevergoedingen zijn een breekpunt voor de slachtoffers en een belangrijke motivatie voor hun deelname aan de processen. De BPR voorziet in de mogelijkheid dat de rechtbank schadevergoedingen uitspreekt bij een schuldigverklaring. Echter, belangrijke vragen blijven zonder antwoord en vereisen, eens te meer, sturing van de ICD. Zo is het bijvoorbeeld onbekend of slachtoffers die niet deelnemen aan de processen wel recht hebben op schadevergoedingen, en wat de modaliteiten zouden zijn voor de schadevergoedingen – als die er al zouden komen – die de rechtbank beveelt. Bovendien ligt de nadruk voor schadevergoedingen onder de BPR op financiële compensatie, terwijl dit niet overeenstemt met de voorkeur van de slachtoffers voor andere vormen van compensatie. Afgezien van schadevergoedingen die door de rechtbank uitgesproken worden, moet de wetgever ook een landelijk kader voor schadevergoedingen opstellen dat slachtoffers duidelijke perspectieven biedt om hun grieven aan te pakken. Slachtofferdeelname is een belangrijk element in gerechtelijke procedures, zeker voor de slachtoffers van de nasleep van het conflict in Noord-Oeganda, en draagt in grote mate bij aan gerechtigheid, genezing en verzoening. Het zorgt er ook voor dat slachtoffers zich onderdeel voelen van het proces om gerechtigheid te bekomen voor het leed dat ze geleden hebben. Het is daarom belangrijk dat de verschillende betrokkenen alles in het werk stellen om dit concept in praktijk te brengen, om zo te vermijden dat slachtoffers hun interesse verliezen in de processen. Downloaden de beleidsnota hier