Country: België
(Engels) Persbericht – Publicatie van het deskundigenverslag over het Belgische koloniale verleden: ondertekenaars roepen op tot een holistisch en inclusief rechtsproces
Persbericht : Publicatie van het expertenrapport over het Belgische koloniale verleden: De ondertekenaars vragen een holistisch en inclusief proces van gerechtigheid
Ter gelegenheid van de voorstelling ervan aan het Parlement, verheugen de ondertekenaars zich over de publicatie van het rapport van het multidisciplinaire expertenteam, dat gemandateerd werd door de Bijzondere kamercommissie die zich buigt over het Belgische koloniale verleden. Dit rapport is een nieuwe mijlpaal op weg naar een beter begrip van het Belgische koloniale tijdperk en vormt een relevante bijdrage tot een vreedzame discussie over deze kwestie tussen de verschillende segmenten van de hedendaagse Belgische samenleving.
De beweringen over de historische vooroordelen van de kolonisatie en de hedendaagse gevolgen daarvan in termen van structureel racisme worden al vele jaren in het Belgische publieke debat geuit, maar hebben sinds de “Black Lives Matter”-beweging aan hernieuwde belangstelling gewonnen. Het was net deze maatschappelijke mobilisatie, voornamelijk geleid door mensen van Afrikaanse afkomst in de Belgische samenleving, die leidde tot de oprichting van de Bijzondere kamercommissie in juli 2020. Het expertenrapport van de commissie moet dan ook gezien worden in het licht van die roep om gerechtigheid met betrekking tot het Belgische koloniale verleden.
In dit verband vertoont het rapport bepaalde beperkingen die opgemerkt moeten worden. In de eerste plaats is dit rapport voortgekomen uit een eng proces gericht op waarheidsvinding, die zich voornamelijk binnen de Belgische overheidsinstellingen bevond. Zoals herhaaldelijk vermeld, is de commissie die de opdracht gaf voor dit expertenrapport zelf een politieke commissie, die door de verschillende Belgische politieke partijen gecontroleerd wordt. De werkzaamheden van de commissie staan vooralsnog niet open voor vertegenwoordigers van het Belgische maatschappelijk middenveld, noch voor het maatschappelijk middenveld van de voormalige gekoloniseerde landen. In die zin is het expertenrapport niet het resultaat van een inclusief en open proces, in tegenstelling tot de best practices bij transitionele justitie als het gaat over waarheidsvinding.
Het rapport beantwoordt ten tweede slechts gedeeltelijk aan de doelen die de commissie zichzelf stelde. Het rapport gaat immers hoofdzakelijk over het Belgische koloniale verleden in de huidige Democratische Republiek Congo, en gaat niet in op Burundi en Rwanda. Verder is het rapport hoofdzakelijk gericht op de acties van de Belgische staat, en gaat het slechts in geringe mate in op de rol van niet-gouvernementele actoren.
De commissie heeft echter de opdracht om niet alleen de rol en de structurele impact te onderzoeken van de Belgische staat en de Belgische autoriteiten, maar ook die van niet-gouvernementele actoren zoals de monarchie, de kerk en de private sector op het koloniale fenomeen.
De ondertekenaars hopen dat dit rapport als basis zal dienen voor een echt proces van transitionele justitie, waarbij de instrumenten (waarheid, gerechtigheid, herstel en garanties voor niet-herhaling) thans bijzonder geschikt bleken om koloniale aansprakelijkheden en continuïteiten aan te pakken. In het rapport worden een aantal denkpistes aangereikt die de commissie in concrete processen en in een open en inclusief kader zou moeten volgen. In dit verband wordt voornamelijk van de commissie verwacht dat ze een actieplan voor haar verdere werkzaamheden bekendmaakt en de pistes naar engagement met alle belanghebbenden verduidelijkt. Dit rapport mag niet louter een bijdrage aan de geschiedenis zijn, maar moet de basis vormen voor een duidelijk antwoord op de vraag naar gerechtigheid, voor het verleden en het heden.
Tot slot verwelkomen de ondertekenaars het initiatief van de Belgische parlementsleden om het debat over de koloniale periode op te nemen en om te proberen de ins en outs ervan te objectiveren. Ze wensen er echter aan te herinneren dat alleen een holistisch en inclusief proces in staat is de wonden van de Belgische samenleving te helen om harmonieus samen te leven en de waardigheid te herstellen van de slachtoffers van de Belgische kolonisatie in Afrika.
Ondertekenaars
- African Futures Action Lab
- Avocats Sans Frontières
- Bamko-cran asbl
- CaCoBuRwa
- Christophe Marchand
Jaarverslag 2020
(Frans) Studie – De gezondheidscrisis in België : voedingsbodem voor indirecte discriminatie?
De gezondheidscrisis in België : Voedingsbodem voor indirecte discriminatie ?
Advocaten Zonder Grenzen publiceert een studie over de indirecte discriminatie die de Belgische noodmaatregelen teweegbrachten bij bepaalde bevolkingsgroepen, voornamelijk die in de meest kwetsbare situaties. De analyse werd gemaakt in het kader van het project ‘Covid-19 en de Rechtsstaat – monitoring’ en baseert zich op een reeks observaties en gesprekken die ASF in juni en juli 2020 organiseerde.
Om de verspreiding van het coronavirus in te dijken nam de Belgische regering, bij de start van de gezondheidscrisis, een reeks maatregelen vermeld in het Ministerieel Besluit van 23 maart 2020[1] gericht op het beperken van de contacten tussen de mensen en op het invoeren van een algemene lockdown.
Deze maatregelen, die op het eerste zicht neutraal zijn, omdat ze van toepassing zijn op de volledige bevolking, hadden bij hun toepassing echter een indirect discriminerende impact op bepaalde bevolkingsgroepen in kwetsbare posities[2].
Uit de gesprekken met maatschappelijk werkers, bemiddelings- en toezichtsorganisaties actief in België tijdens de lockdown, evenals uit een analyse van documenten, blijkt dat migranten, mensen opgesloten in gevangenissen en gesloten centra, daklozen, vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld, ouderen en gehandicapten, de economisch kwetsbaren en de bewoners van kwetsbare wijken inderdaad een zwaardere prijs betaald hebben dan de anderen bij de noodmaatregelen.
Dit kwam enerzijds door een uniform crisisbeheerbeleid dat de reeds bestaande socio-economische ongelijkheden enkel versterkte, en anderzijds door een verschillende toepassing van de maatregelen, die meer doorgedreven was bij bepaalde bevolkingsgroepen.
In eerste instantie had de opschorting of de beperking van toegang tot sociale ondersteuning, tot visa en asiel, wegens de algemene sluiting of de digitalisering van de essentiële dienstverlening, als gevolg dat de reeds kwetsbare bevolkingsgroepen waarop deze diensten zich richten, nog verder verzwakten. De stopzetting van deze dienstverlening zorgde bovendien nog voor een ‘sneeuwbaleffect’ dat perfect geïllustreerd wordt door het feit dat er een nieuwe groep van daklozen erbij kwam die er niet in geslaagd waren om hun economische en sociale rechten te laten gelden tijdens de lockdown. Naast de stopzetting van de essentiële dienstverlening, ontwrichtte de algemene lockdown die de regering afgekondigd had bepaalde bevolkingsgroepen nog meer en werd niet iedereen op dezelfde manier geïmpacteerd. De mensen die niet “thuis” konden blijven, de mensen opgesloten in gevangenissen of gesloten centra, de mensen in opvangcentra, de daklozen en de vrouwen die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld, bij gebrek aan een veilige en bewoonbare woning, hebben een zwaardere tol moeten betalen. Voor hen betekende het naleven van het uitgaanverbod soms een schending van de mensenrechten, zoals het recht op waardigheid of het verbod op een onmenselijke en onterende behandeling. In andere gevallen was een lockdown gewoon materieel onmogelijk.
Daarnaast kwam er ook indirecte discriminatie kijken bij de controle op de naleving van de regels door de politiediensten. Verschillende keren werden er misbruiken opgetekend en ze lijken voort te vloeien uit het vage karakter van de maatregelen genomen door de regering en door de ruime mate van interpretatie die mogelijk was door de ordediensten. De gecombineerde analyse van de incidenten opgetekend tijdens de gesprekken, aangevuld met een analyse van de documenten, gaf inderdaad blijk van profileren bij de toepassing en de controle van de maatregelen, of in ieder geval van een neiging om bepaalde bevolkingsgroepen op een meer uitgesproken manier te benaderen, afhankelijk van hun schijnbare sociale en etnische identiteit, of in specifieke buurten en regio’s.
Zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens aangeeft, brengen dergelijke vormen van discriminatie, indien ze aangetoond kunnen worden, de verantwoordelijkheid van de Belgische staat met zich mee. De staat hield inderdaad geen rekening met de bestaande ongelijkheden in de maatschappij bij de aanpak van de crisis die de economische en sociale verschillen nog scherper stelde en bracht geen nuances aan in de maatregelen zodat deze kwetsbare groepen beschermd werden.
Auteur : Flavia Clementi
[1] Tekst beschikbaar op https://bit.ly/3mzaGFw .
[2] Het kan zijn dat maatregelen die neutraal geformuleerd worden, toch een discriminerend effect hebben voor bepaalde bevolkingsgroepen tijdens de toepassing ervan. Deze discriminatie wordt volgens het Europees recht en de Raad van Europa gezien als ‘indirecte discriminatie’.
Where is the place of police custody?
Durant les vingt-quatre heures de son arrestation judiciaire (ou quarante-huit heures en cas de délivrance d’une ordonnance de prolongation par le juge d’instruction), l’individu est, en principe, détenu dans un commissariat de police. Quant aux lieux de détention à proprement parler, ils ne peuvent être visibles à partir d’une zone accessible au public et doivent répondre aux normes techniques fixées par l’arrêté royal 14 septembre 2007 relatif aux lieux de détention.
Bases légales:
- Arrêté royal du 14 septembre 2007 relatif aux normes minimales, à l’implantation et à l’usage des lieux de détention utilisés par les services de police.
Pour aller plus loin :
- M. BEYS, Quels droits face à la police ? Manuel juridique et pratique, Bruxelles, Couleur livres, éd. Jeunesse & Droits, 2014, pp. 191 à 194.
Which authority is competent to decide an alternative detention?
Les alternatives à la détention sont la libération sous conditions ou sous caution. Ces mesures peuvent être ordonnées par :
- le juge d’instruction, durant les vingt-quatre heures de l’arrestation judiciaire, au moment de délivrer un mandat d’arrêt, et à tout moment lors de l’instruction ;
- les juridictions d’instruction :
- la Chambre du conseil, soit lorsqu’elle statue sur le maintien de la détention préventive dans les cinq jours à compter de la délivrance du mandat d’arrêt, soit lors des comparutions mensuelles ou bimestrielles ultérieures ;
- la Chambre des mises en accusation, lorsqu’elle statue sur le maintien de la détention préventive comme juridiction d’appel de la Chambre du conseil ;
- les juridictions de jugement, soit lorsqu’une requête de mise en liberté provisoire leur est adressée, soit lorsqu’exceptionnellement, le juge du fond est compétent pour délivrer un mandat d’arrêt.
Bases légales:
- Articles 26, 28 et 35, 36 et 38 de la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive.
- Cass., 9 février 1999, Pas., 1999, I, n° 73.
- Cass., 3 juillet 2001, Pas., 2001, n° 416.
- Cass., 13 juillet 2010, Pas., 2010, n° 480.
Pour aller plus loin:
- M.-A. BEERNAERT, Détention préventive, Bruxelles, Bruylant, 2016, pp. 123 à 138.
- M. FRANCHIMONT, A. JACOBS et A. MASSET, Manuel de procédure pénale, Bruxelles, Larcier, 2012, p. 727 à 733
- A. JONCKHEERE et E. MAES (dir.), La détention préventive et ses alternatives. Chercheurs et acteurs en débat, Gent, Academia Press, 2011.
What are the conditions that must be met for someone to benefit from an alternative detention?
What are the different alternatives to pre-trial detention?
Les alternatives à la détention préventive sont la libération sous conditions et la libération sous caution. Quant à la détention sous surveillance électronique, il ne s’agit pas d’une alternative à la détention, mais d’une modalité à son exécution.
Concrètement, si les critères permettant de placer ou maintenir un individu en détention préventive sont réunis mais que les buts poursuivis par la détention peuvent être atteints en imposant à l’individu le respect de certaines conditions ou d’une caution, ces mesures doivent être privilégiées. À cet égard, il est primordial que le détenu recueille l’ensemble des documents attestant de sa situation administrative, sociale et professionnelle afin d’appuyer sa demande de libération sous conditions ou sous caution (suivi psychologique entamé, promesse d’embauche, inscription à une formation, composition de ménage, etc.).
- La libération sous conditions
Le juge d’instruction, les juridictions d’instruction et les juridictions de jugement peuvent – lorsque la détention préventive peut être ordonnée ou maintenue ; d’office, sur réquisition du ministère public ou à la demande de l’inculpé – laisser ou remettre l’intéressé en liberté en lui imposant de respecter une ou plusieurs conditions, pendant un temps déterminé et pour une durée initiale de trois mois (pouvant être renouvelée).
Ces conditions peuvent être positives (obligations) ou négatives (interdictions). Le législateur ne dressant aucune liste exhaustive ou exemplative des conditions pouvant être imposées, le juge d’instruction demande généralement à un assistant de justice – de la section du service des Maisons de justice du lieu de résidence de l’inculpé – de réaliser une enquête sociale ou un rapport d’information succinct concernant les aspects personnels, relationnels et sociaux de l’inculpé.
Sur cette base, les conditions les plus fréquemment imposées sont les suivantes :
- l’interdiction de quitter le territoire ou certains lieux sans autorisation ;
- l’interdiction de se rendre à certains endroits ou d’y résider ;
- l’interdiction d’entrer en contact avec certaines personnes ;
- l’interdiction d’aliéner certains biens ;
- l’obligation d’informer le juge de ses déplacements ;
- l’obligation de se présenter auprès de certaines personnes, certains services ou certaines autorités indiquées par le juge.
En cas de non-observation des conditions fixées ou en cas de commission d’une nouvelle infraction, l’inculpé peut faire l’objet d’un nouveau mandat d’arrêt.
- La libération sous caution
Le juge d’instruction et les juridictions d’instruction peuvent – lorsque la détention préventive peut être ordonnée ou maintenue ; d’office, sur réquisition du ministère public ou à la demande de l’inculpé – laisser ou remettre l’intéressé en liberté en lui imposant le paiement préalable et intégral d’une caution destinée à assurer sa présence aux stades ultérieurs de la procédure, ainsi qu’à garantir l’exécution de la peine.
Le montant du cautionnement est fixé souverainement par le juge, en tenant notamment compte des capacités financières de l’inculpé, afin que la soustraction à la justice entraîne une réelle perte financière dans son chef.
Le paiement peut être le fait de l’inculpé mais aussi d’un tiers. Il doit est versé à la « Caisse des dépôts et consignations » et, au vu du récépissé, le ministère public doit faire exécuter la décision de mise en liberté.
- Le cumul des deux mesures
La libération sous conditions et la libération sous caution sont, certes, des mesures de nature différente mais il n’est pas rare en pratique que la mise en liberté d’un inculpé soit cumulativement subordonnée au paiement d’une caution (avant d’être mis en liberté) et assortie de conditions à respecter (après avoir été mis en liberté).
Bases légales:
- Article 5 de la Convention européenne de sauvegarde des droits de l’homme et des libertés fondamentales.
- Articles 16, 28, 35, 36 et 38 de la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive.
- Cass., 24 avril 1996, Pas., 1996, I, n° 125.
- Cass., 15 mai 2002, Rev. dr. pén., 2002, p. 1073.
- Cass., 7 mai 2003, Pas., 2003, n° 280.
- Cass., 2 décembre 2003, Pas., 2003, n° 612
Pour aller plus loin:
- M-A. BEERNAERT, Détention préventive, Bruxelles, Bruylant, 2016, pp. 123 à 138.
- M. FRANCHIMONT, A. JACOBS et A. MASSET, Manuel de procédure pénale, Bruxelles, Larcier, 2012, p. 727 à 733
- A. DEVOS, « Comment les alternatives à la détention préventive sont-elles intégrées dans les pratiques après 20 années de mise en œuvre » in B. DEJEMEPPE et D. VANDERMEERSCH (dir.), Détention préventive : 20 ans après, Bruxelles, Larcier, 2011, pp. 27-44.
- A. JONCKHEERE et E. MAES (dir.), La détention préventive et ses alternatives. Chercheurs et acteurs en débat, Gent, Academia Press, 2011.
- E. MAES, « Quelques données chiffrées sur l’application de la détention préventive et de ses alternatives » in L. AUBERT (dir.), La détention préventive : comment sans sortir?, Bruxelles, Bruylant, Coll. Galets Rouges, 2016, pp. 39 à 52.