Transitionele justitie en koloniale justitie

Dit artikel komt uit het jaarverslag 2022 van AdZG.

In samenwerking met het Leuvens Instituut voor Criminologie publiceerde ASF een reeks artikelen die stilstaan bij de uitdagingen en vragen als gevolg van de recente opkomst van processen om de historische onrechtvaardigheden van slavernij en kolonialisme aan te pakken, in het bijzonder in het kielzog van de Black Lives Matter-beweging.

De eerste initiatieven, die meestal nog in de kinderschoenen staan, ontstaan in voormalige koloniserende landen. Dit is vooral het geval bij vestigingskolonialisme, waarschijnlijk omdat de blijvende negatieve effecten van kolonialisme en historisch onrecht in deze landen vandaag nog steeds sterk zichtbaar en voelbaar aanwezig zijn.

Meer recentelijk hebben we ook een intensivering gezien van politieke debatten over gerechtigheid en herstel om koloniale schade en onrecht aan te pakken in landen die betrokken waren bij uitbuitings- en handelskolonialisme. In België, Frankrijk en Nederland werden verschillende onderzoekscommissies opgericht om de impact van het kolonialisme te bestuderen en maatregelen voor te stellen om hier een antwoord op te bieden – wat vaak heeft geleid tot verhitte discussies over herstelbetalingen en excuses.

Deze ontwikkelingen hebben, zowel in academische, als in beleidskringen, geleid tot denkoefeningen over de mogelijke rol die transitionele justitie kan spelen bij het bieden van gerechtigheid en genoegdoening voor het historische en hedendaagse onrecht dat voortvloeit uit het koloniale verleden. Traditioneel verwijst transitionele justitie naar een reeks maatregelen en initiatieven die worden genomen in landen die een gewapend conflict of een repressief regime hebben gekend om een antwoord te bieden op mensenrechtenschendingen en onrechtvaardigheden uit het verleden. De inzet van transitionele justitie als antwoord op koloniaal onrecht houdt dus in dat de traditionele grenzen van transitionele justitie worden verruimd, dat tevens de toepassing ervan in westerse landen wordt overwogen en dat de opvattingen over “onrecht” en “verantwoordelijkheden” die ze tracht aan te pakken, worden verruimd. Het vereist ook een kritische denkoefening over de verankering van transitionele justitie in postkoloniale normatieve en politieke kaders. Zonder deze denkoefening kan transitionele justitie zich schuldig maken aan het bestendigen van de structurele onrechtvaardigheden en machtsverschillen die het wil bestrijden.

In de bijdragen aan deze speciale reeks zijn enkele van de uitdagingen en vragen onderzocht die al deze initiatieven en denkoefeningen oproepen. Ze stellen met name de geschiktheid van transitionele justitie ter discussie als kader voor het omgaan met het koloniale verleden en het soort historisch herstelmodel dat transitionele justitie kan bieden. Op basis van de ervaringen van verschillende landen zetten de artikelen vraagtekens bij de doeltreffendheid van gevestigde transitionele mechanismen – waarheidscommissies, herstelbetalingen, processen, herdenkingen, garanties van niet-herhaling – bij het streven naar gerechtigheid en genoegdoening voor historisch en langdurig onrecht, alsook bij het verwerken van intergenerationele trauma’s die van het kolonialisme zijn geërfd. Wat uit deze beschouwingen naar voren komt, is dat transitionele justitie weliswaar nuttig kan zijn voor historisch herstel, maar dat ze te kampen heeft met politieke beperkingen (zoals ook vaak het geval is voor transitionele justitie in meer paradigmatische contexten) en dat de normatieve en ideologische kaders moeten worden herzien.

In juni 2022 is Valérie Arnould, juridisch en beleidsadviseur transitionele justitie bij ASF, tussengekomen voor de Bijzondere Parlementaire Commissie over het Belgische koloniale verleden. ASF heeft haar ervaring op het vlak van transitionele justitie kunnen delen en aanbevelingen gedaan, met name over het akkoord i.v.m. de herstelbetalingen voor de bevolking van de landen die vroeger door België gekoloniseerd werden en hun diaspora.

Het 2022 jaarverslag van AdZG

Transitional Justice & Historical Redress

Het proces tegen Thomas Kwoyelo: de openbaar aanklager rondt de voorstelling van de getuigen af

“Elk verder uitstel van dit proces is een smet op ons rechtssysteem” – ICD

Het proces tegen Thomas Kwoyelo werd op 17 april 2023 hervat en zal naar verwachting tot het einde van de maand duren. Het proces vindt plaats bij de afdeling voor internationale misdrijven van het Hooggerechtshof (ICD – International Crimes Division of the High Court) die zetelt in het Hooggerechtshof in de stad Gulu, Noord-Oeganda.

Na de start van het proces op 24 september 2018 hoorde de rechtbank in maart 2019 de eerste getuigen van de openbaar aanklager en sindsdien vonden er af en toe zittingen plaats in Kampala en Gulu. De meest recente zitting werd gehouden in Gulu tussen 28 november en 15 december 2022, waar 14 getuigen à charge werden voorbereid en voorgesteld om bij te dragen tot de uiteenzetting van de zaak tegen Thomas Kwoyelo, waardoor het totale aantal getuigen à charge tot dusver 48 bedraagt.

In een gesprek met een lid van het team van het Openbaar Ministerie bevestigde men dat de zaak bijna 120 getuigen telt, maar dat deze niet allemaal zullen worden voorgesteld, om herhaling van bewijs en verlenging van het proces te vermijden.

“We kijken naar het beschikbare bewijsmateriaal en kiezen er het beste uit. Sommige getuigen worden ouder en verliezen hun geheugen, terwijl andere zijn overleden. We selecteren diegene wiens getuigenis het meest relevant zal zijn en het meest aan het debat zal bijdragen.

Raadsman Charles Kamuli – lid van het Openbaar Ministerie

Het maatschappelijk middenveld hoopt dat het Openbaar Ministerie de voorstelling van de getuigen in de komende twee weken kan afronden. Zo zal de verdediging dan later in het kwartaal, kunnen starten met de voorstelling van hun eigen getuigen in volgende zittingen, afhankelijk van de beschikbare middelen. Later zal er een zitting zijn voor de slachtoffers waarin de advocaten van de slachtoffers hun eigen getuigen zullen voorstellen.

Thomas Kwoyelo, in 2009 gevangengenomen door de Uganda People’s Defense Forces, is waarschijnlijk een van de langstzittende verdachten in de geschiedenis van het internationale strafrecht. Om ervoor te zorgen dat het proces zijn beloop krijgt, had de afdeling voor internationale misdrijven van het Hooggerechtshof (ICD – International Crimes Division of the High Court) een planning opgesteld met zittingen om de drie maanden, maar in de praktijk ontbreekt het aan regelmaat. Het Hof verwacht het proces echter binnen anderhalf jaar af te ronden, mits de middelen zoals gepland elk kwartaal worden vrijgemaakt. “Deze vertraging is een smet op de rechterlijke macht als het gaat om justitie”, aldus het hoofd van de ICD, die ook plaatsvervangend rechter is in deze zaak. “De slachtoffers zijn zeer bezorgd, net als de verdachte, die niet wordt berecht zoals het hoort, omdat hij al sinds 2009 in de gevangenis zit. Nu de regering middelen heeft toegezegd, zijn we allemaal vastbesloten om de zaak vooruit te laten gaan”, aldus het hoofd van de ICD.

De verdediging deelt deze visie op de termijn waarbinnen het proces zou kunnen worden afgerond echter niet.

“Gezien het unieke karakter van de zaak hebben getuigen veel tijd nodig om hun verhaal te vertellen en hun verhaal te delen, je kunt niet zeggen hoe lang dat verhaal is, ze hebben tijd nodig. Het kost tijd om een getuige te vragen zich een pijnlijke beproeving van 20 jaar geleden te herinneren, wat vaak leidt tot een psychische inzinking tijdens het denkproces. In dergelijke situaties kan de rechtbank niet doorgaan en moet ze worden verdaagd om de getuige de tijd te geven om tot rust te komen en te kalmeren.

Mr Evans Ochieng, advocaat van de verdediging

Het proces verloopt zeer traag door het gebrek aan financiële middelen voor een proces waarbij zoveel partijen betrokken zijn. Het proces telt vier rechters, vier openbaar aanklagers, vier advocaten van de verdediging, twee advocaten van de slachtoffers en een enorm team van rechtbankmedewerkers, waaronder het IT-team dat de videoverbindingen tot stand brengt, de assessoren, het tolkenteam, de griffiers, de rapporteurs, het documentatieteam, het mediateam, enz.

“Het is moeilijk te voorspellen wanneer de zaak afgerond wordt, vooral in situaties als deze, waarbij er dit kwartaal middelen zijn, maar waarbij niemand zeker weet of dit ook het volgende kwartaal het geval zal zijn.”

Mr Evans Ochieng, advocaat van de verdediging

Volgens het principe van positieve complementariteit moeten nationale instellingen zoals de afdeling voor internationale misdrijven van het Hooggerechtshof (ICD – International Crimes Division of the High Court) in Oeganda over de nodige capaciteit beschikken om internationale misdrijven effectief en efficiënt te onderzoeken en te vervolgen in het kader van het Statuut van Rome. ASF heeft de ICD dan ook ondersteund bij het uitbouwen en ontwikkelen van hun capaciteit. Zo verleende ASF technische ondersteuning bij de uitwerking van de regels rond procedures en bewijsvoering van de ICD en de richtlijnen voor het beheer van het register. ASF is ook betrokken geweest bij de capaciteitsopbouw bij het Hof, het ondersteunen van de advocaten van de slachtoffers en het versterken van de participatie van de slachtoffers in het algemeen. Om de duurzaamheid van deze inspanningen te verzekeren heeft ASF, samen met haar partner ICTJ, een studie ondernomen die heeft geleid tot de uitwerking van een gerechtelijk naslagwerk, dat een gezaghebbende bron is van praktijken en procedures voor de vervolging van internationale misdrijven. De steun van ASF heeft het Hooggerechtshof, een relatief jonge instelling, in vele opzichten geholpen om volgens de vereiste internationale normen te werken, waardoor haar vermogen om haar mandaat uit te voeren, alsook haar internationale geloofwaardigheid en erkenning werden versterkt.

De strategie van ASF inzake transitionele justitie plaatst de slachtoffers centraal bij de gerechtelijke processen en dit is de drijfveer van al onze interventies. In samenwerking met lokale organisaties zoals de Foundation for Justice and Development Initiative (FJDI), Gulu Women Economic Development and Globalization (GWED-G) en de slachtofferraden, voerden we bewustmakingsactiviteiten uit waarbij informatie over het proces wordt verspreid en waarbij we feedback van de bevolking verzamelen over de organisatie van het proces. Er worden ook radio-uitzendingen georganiseerd, waarin ambtenaren van het Hof en andere belanghebbenden belangrijke kwesties in verband met het proces bespreken en waarin leden van de slachtoffergemeenschappen kunnen inbellen en hun mening kunnen geven over de voortgang van het proces en de volgende stappen. Dit moet ervoor zorgen dat de slachtoffers desgewenst voldoende informatie over het proces krijgen, maar ook dat hun standpunten worden doorgegeven om de gerechtsfunctionarissen te informeren over wat zij denken en ervaren van het hele proces.

ASF is verheugd over de goedkeuring door de Oegandese regering van het Nationaal beleid voor Transitionele Justitie, een uitgebreid en essentieel kader dat ontworpen is om mensenrechtenschendingen uit het verleden aan te pakken om gerechtigheid, verantwoording en verzoening te bevorderen, wat essentiële pijlers zijn voor het bereiken van duurzame vrede. Er moet echter meer vaart worden gezet achter de uitvaardiging van wetgevende instrumenten om dit beleid operationeel te maken en ervoor te zorgen dat slachtoffers recht wordt gedaan.

Slachtoffers worden altijd geconfronteerd met levensbedreigende problemen die dringende en onmiddellijke aandacht vereisen. Sommige slachtoffers hebben bijvoorbeeld schotwonden opgelopen, die uitgebreide operaties en revalidatie vereisen. Andere slachtoffers van seksueel geweld hebben medische hulp nodig bij voortplantingsproblemen en andere blijvende gevolgen van het geweld, alsmede psychosociale hulp om hun trauma te verwerken.

Ook de maatschappelijke integratie en integratie in gezinnen van in gevangenschap geboren kinderen en de reïntegratie van hun moeders, die binnen de gemeenschappen worden gestigmatiseerd, vormt een probleem. Zozeer zelfs dat de slachtoffers en hun kinderen soms gedwongen worden om hun gemeenschappen te verlaten en zich in stedelijke centra en steden proberen te vestigen. Geconfronteerd met dit stigma en de moeilijke levensomstandigheden hebben sommige overlevenden zelfmoord gepleegd of kampen ze met zelfmoordgedachten.

Bij gebrek aan enige tussentijdse bijstand om de langetermijneffecten van het geweld en de mensenrechtenschendingen waaronder ze te lijden hadden, aan te pakken, vrezen de slachtoffers dat tegen de tijd dat er gerechtigheid komt, velen van hen al dood zullen zijn en dat gerechtigheid dus haar doel niet zal bereiken.

Deze Policy Brief werd geschreven door Jimmy Wamimbi van ASF Oeganda, met waardevolle hulp van Faridah Kyomuhangi, Simon Mallet, Irene Winnie Anying en Valérie Arnould.

Consolideren van de discussies over transitionele justitie: het debat over de toegang tot landrechten in de subregio Acholi

Dit artikel is overgenomen van het jaarverslag 2021 van Avocats Sans Frontières.

De voorbije jaren hebben talrijke en aanhoudende conflicten over landgebruik en -eigendom in de subregio Acholi geleid tot hevige discussies onder de Oegandese bevolking. Tijdens de discussies over dit onderwerp werd echter te vaak verzuimd om het op te nemen in het bredere debat over transitionele justitie.

Deze landconflicten vinden hun oorsprong meestal in de nasleep van de oorlog tussen de Oegandese regering en de rebellen van het Lord’s Resistance Army (LRA) van 1987 tot het staakt-het-vuren van 2006. In die periode richtten de rebellen van het LRA zich op burgers en pleegden ze aanvallen op scholen, openbare plaatsen en gemeenschappen. Dit leidde tot massale verplaatsing van de plaatselijke bevolking naar vluchtelingenkampen, de zogenaamde kampen voor binnenlandse ontheemden (IDP’s). Door de omvangrijke ontheemding en de dood van ouderen in die periode zijn de plaatselijke gemeenschappen hun landeigendom verloren.

Toegang tot land speelt echter een cruciale rol bij het herstel van de gevolgen van dergelijke conflicten en het is dan ook echt nodig een verband te leggen tussen landrechten en de doelstellingen van transitionele justitie zoals restitutie. In het beleid van 2019 voor transitionele justitie (National Transitional Justice Policy) wordt erkend dat landconflicten in door conflicten getroffen gemeenschappen individueel of collectief moeten worden gelenigd.

ASF onderzocht de toegang tot landrechten en transitionele justitie in Noord-Oeganda om de aard van de rechtspleging die mensen in de subregio Acholi hebben ondernomen om hun landrechten op te eisen, vast te stellen. Aan de hand van een zuiver kwalitatieve methode werd in het onderzoek vastgesteld dat slachtoffers van landconflicten gebruik maken van wettelijke of traditionele mechanismen om hun recht te halen, maar dat ze er niet in slagen landgeschillen op bevredigende wijze en in der minne te regelen. In veel gevallen zijn de toegang tot justitie en de gerechtelijke resultaten afhankelijk van de sociale status van het individu. Voor vrouwen en jongeren is het moeilijker om bevredigende oplossingen te vinden omdat ze kwetsbaarder zijn.

ASF pleit voor een brede strategie rond restitutie van land die deel uitmaakt van het bredere proces van transitionele justitie. Dit omvat de pijlers van transitionele justitie: erkenning van het geleden onrecht, waarheidsvinding, onderzoek en documentatie. Het is van cruciaal belang dat de inspanningen worden opgevoerd om ervoor te zorgen dat de landrechten in de terugkerende gemeenschappen volledig worden gerespecteerd, gehandhaafd en hersteld. Bovendien roept ASF de regering van Oeganda op om de processen van landaankoop voor multinationale bedrijven en investeerders opnieuw te definiëren op een manier die transparant is, waarbij elke partij zijn verantwoordelijkheid opneemt en waarbij de lokale gemeenschappen worden betrokken om het wantrouwen te verminderen en het vertrouwen in de lopende ontwikkelingsinitiatieven in de regio te helpen opbouwen.

Persbericht: Arrest van het Internationaal Gerechtshof in de zaak DRC/Oeganda: zorgen voor een plaats voor de slachtoffers bij de uitvoering van het herstelbevel

Op 9 februari 2022 veroordeelde het Internationaal Gerechtshof Oeganda tot betaling van een schadevergoeding van 325.000.000 dollar aan de Democratische Republiek Congo (DRC) voor de schade die aan mensen, eigendommen en natuurlijke hulpbronnen is toegebracht tijdens de militaire interventie van Oeganda in de DRC tussen 1998 en 2003.  Dit volgt op de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof van 2005, waarin het Oeganda verantwoordelijk achtte voor de schending van het beginsel van non-interventie bij zijn (directe en indirecte) militaire acties in deze periode.

In dit arrest stelde het Hof vast dat de Oegandese strijdkrachten zich schuldig hadden gemaakt aan “moord, foltering en andere vormen van onmenselijke behandeling van de Congolese burgerbevolking, verwoesting van burgerdorpen en -gebouwen, geen onderscheid hadden gemaakt tussen burgerlijke en militaire doelen en de burgerbevolking niet hadden beschermd in gevechten met andere strijders, kindsoldaten hadden opgeleid, etnische conflicten hadden aangewakkerd […] en daden van plundering en exploitatie van Congolese natuurlijke rijkdommen hadden begaan”.

Het arrest over herstelbetalingen is een belangrijke stap voorwaarts in de erkenning door de internationale justitie van het recht op herstelbetalingen voor oorlogsslachtoffers in de DRC. Deze uitspraak bevestigt tevens de verplichting van de bezettende machten om de schade te vergoeden die het gevolg is van hun directe en indirecte acties, die in strijd zijn met het internationaal recht. 

Hoewel de schadevergoeding veel lager is dan de 11 miljard dollar die door de DRC geëist werd, is het toch de grootste schadevergoeding voor massale schendingen van de mensenrechten en van het internationaal humanitair recht die tot nu toe door een internationaal hof toegekend is.

We zijn ook verheugd over het feit dat het Hof geen strikt verband heeft geëist tussen herstelbetalingen en het aantonen van specifieke schade. In het arrest erkent het Hof dat de bijzondere context van de conflicten in de DRC grote problemen heeft opgeleverd voor de vaststelling van de feiten, wegens het grote aantal slachtoffers en de betrokken strijdende partijen, alsmede wegens de vernietiging en de ontoegankelijkheid van bewijsstukken.

We betreuren evenwel dat het Hof enigszins ondoorzichtig is geweest over de methode die is toegepast (i) bij de beoordeling van het bewijsmateriaal dat het als voldoende bewijskrachtig heeft aanvaard en (ii) bij de vaststelling van het bedrag van de schadevergoeding.

Het Hof heeft er ook voor gekozen de schadevergoeding toe te kennen als een forfaitair bedrag in plaats van afzonderlijk. Dit betekent dat de DRC in feite wordt opgezadeld met de moeilijke taak om te bepalen hoe de toegekende herstelbetalingen eerlijk verdeeld moeten worden.

We zijn ook opgetogen over het voornemen van de Congolese autoriteiten om voor dit doel een fonds voor de schadeloosstelling van slachtoffers op te richten. Het zal van essentieel belang zijn de slachtoffers en de verenigingen van slachtoffers nauw te betrekken bij de ontwikkeling van een methode om de begunstigden te identificeren en de modaliteiten van deze herstelbetalingen vast te stellen.

We roepen de Congolese autoriteiten tevens op een alomvattend en samenhangend herstelbeleid te ontwikkelen om tegemoet te komen aan de behoeften van alle slachtoffers van mensenrechtenschendingen tijdens de vele conflicten in de DRC, en ervoor te zorgen dat de door Congolese hoven en rechtbanken gedane uitspraken inzake herstelbetalingen uitgevoerd worden.

Dit besluit is ook een duidelijk signaal aan de Congolese autoriteiten: de tijd vaagt de ernstige schendingen van de mensenrechten in de DRC niet weg. 

Ten slotte betreuren we het dat het Hof heeft besloten de zaak niet verder te behandelen tot de definitieve betaling van de herstelbetalingen. Gezien het gebleken onvermogen van de DRC en Oeganda om tot een wederzijds akkoord over de kwestie van de herstelbetalingen te komen en gezien de afwijzing door Oeganda van de arresten van het Internationaal Gerechtshof, zou een mechanisme om de naleving van het arrest van het Hof na de uitspraak te waarborgen, wenselijk geweest zijn.

We doen een beroep op de Oegandese regering om op constructieve wijze met de Congolese autoriteiten over deze kwestie van gedachten te wisselen en zich volledig te voegen naar het herstelbevel van het Internationaal Gerechtshof.

Nu de betrekkingen tussen de DRC en Oeganda verbeteren, zijn we ervan overtuigd dat een snelle uitvoering van de beslissing van het Internationaal Gerechtshof inzake herstelbetalingen kan bijdragen tot het herstel van de betrekkingen tussen beide landen.

Persbericht : Publicatie van het expertenrapport over het Belgische koloniale verleden: De ondertekenaars vragen een holistisch en inclusief proces van gerechtigheid

Ter gelegenheid van de voorstelling ervan aan het Parlement, verheugen de ondertekenaars zich over de publicatie van het rapport van het multidisciplinaire expertenteam, dat gemandateerd werd door de Bijzondere kamercommissie die zich buigt over het Belgische koloniale verleden. Dit rapport is een nieuwe mijlpaal op weg naar een beter begrip van het Belgische koloniale tijdperk en vormt een relevante bijdrage tot een vreedzame discussie over deze kwestie tussen de verschillende segmenten van de hedendaagse Belgische samenleving.

De beweringen over de historische vooroordelen van de kolonisatie en de hedendaagse gevolgen daarvan in termen van structureel racisme worden al vele jaren in het Belgische publieke debat geuit, maar hebben sinds de “Black Lives Matter”-beweging aan hernieuwde belangstelling gewonnen. Het was net deze maatschappelijke mobilisatie, voornamelijk geleid door mensen van Afrikaanse afkomst in de Belgische samenleving, die leidde tot de oprichting van de Bijzondere kamercommissie in juli 2020. Het expertenrapport van de commissie moet dan ook gezien worden in het licht van die roep om gerechtigheid met betrekking tot het Belgische koloniale verleden.

In dit verband vertoont het rapport bepaalde beperkingen die opgemerkt moeten worden. In de eerste plaats is dit rapport voortgekomen uit een eng proces gericht op waarheidsvinding, die zich voornamelijk binnen de Belgische overheidsinstellingen bevond. Zoals herhaaldelijk vermeld, is de commissie die de opdracht gaf voor dit expertenrapport zelf een politieke commissie, die door de verschillende Belgische politieke partijen gecontroleerd wordt. De werkzaamheden van de commissie staan vooralsnog niet open voor vertegenwoordigers van het Belgische maatschappelijk middenveld, noch voor het maatschappelijk middenveld van de voormalige gekoloniseerde landen. In die zin is het expertenrapport niet het resultaat van een inclusief en open proces, in tegenstelling tot de best practices bij transitionele justitie als het gaat over waarheidsvinding.

Het rapport beantwoordt ten tweede slechts gedeeltelijk aan de doelen die de commissie zichzelf stelde. Het rapport gaat immers hoofdzakelijk over het Belgische koloniale verleden in de huidige Democratische Republiek Congo, en gaat niet in op Burundi en Rwanda. Verder is het rapport hoofdzakelijk gericht op de acties van de Belgische staat, en gaat het slechts in geringe mate in op de rol van niet-gouvernementele actoren.

De commissie heeft echter de opdracht om niet alleen de rol en de structurele impact te onderzoeken van de Belgische staat en de Belgische autoriteiten, maar ook die van niet-gouvernementele actoren zoals de monarchie, de kerk en de private sector op het koloniale fenomeen.

De ondertekenaars hopen dat dit rapport als basis zal dienen voor een echt proces van transitionele justitie, waarbij de instrumenten (waarheid, gerechtigheid, herstel en garanties voor niet-herhaling) thans bijzonder geschikt bleken om koloniale aansprakelijkheden en continuïteiten aan te pakken. In het rapport worden een aantal denkpistes aangereikt die de commissie in concrete processen en in een open en inclusief kader zou moeten volgen. In dit verband wordt voornamelijk van de commissie verwacht dat ze een actieplan voor haar verdere werkzaamheden bekendmaakt en de pistes naar engagement met alle belanghebbenden verduidelijkt. Dit rapport mag niet louter een bijdrage aan de geschiedenis zijn, maar moet de basis vormen voor een duidelijk antwoord op de vraag naar gerechtigheid, voor het verleden en het heden.

Tot slot verwelkomen de ondertekenaars het initiatief van de Belgische parlementsleden om het debat over de koloniale periode op te nemen en om te proberen de ins en outs ervan te objectiveren. Ze wensen er echter aan te herinneren dat alleen een holistisch en inclusief proces in staat is de wonden van de Belgische samenleving te helen om harmonieus samen te leven en de waardigheid te herstellen van de slachtoffers van de Belgische kolonisatie in Afrika.

Ondertekenaars

  • African Futures Action Lab
  • Avocats Sans Frontières
  • Bamko-cran asbl
  • CaCoBuRwa
  • Christophe Marchand

Schadeloosstelling voor slachtoffers van internationale misdaden in de Democratische Republiek Congo, een belangrijke uitdaging in de strijd tegen straffeloosheid

ASF is al bijna 15 jaar actief in de strijd tegen straffeloosheid en voor internationale gerechtigheid in de Democratische Republiek Congo (DRC). In de afgelopen periode was de organisatie al getuige van heel wat vooruitgang op dat vlak, maar toch betreurt ze dat de ingezette middelen niet altijd opgewassen zijn tegen de uitdagingen.

Terwijl de conflicten voortduren, de vraag van de burgers naar gerechtigheid dringend blijft en de processen en veroordelingen elkaar opvolgen, ondervinden de slachtoffers namelijk nog steeds heel wat moeilijkheden om de schadeloosstelling te ontvangen die hen door de rechtbanken en hoven toegekend zijn. Deze al dan niet economische schadeloosstellingen worden nochtans gezien als fundamenteel voor een reële verzoening in de DRC. Tot op vandaag is, ondanks een bedrag van bijna 28 miljoen USD dat aan meer dan 3.300 slachtoffers toegekend werd, slechts één besluit tot schadeloosstelling gedeeltelijk uitgevoerd.

Naast deze verbazingwekkende vaststelling, zorgt ook de vorm van de schadeloosstelling voor twee grote problemen. De schadeloosstelling kan ten eerste alleen bij rechterlijke beslissing toegekend worden, waardoor de rechtstoegang voor veel slachtoffers ingeperkt wordt. Verder voorziet de Congolese wetgeving alleen in geldelijke en individuele schadeloosstelling.

De aard van de gepleegde misdaden, de veroorzaakte schade en de gevolgen ervan voor grote delen van de bevolking vereisen een passende reactie. ASF is van mening dat het Congolese rechtssysteem momenteel niet voldoet aan de vereisten voor processen voor internationale misdaden. Zo voorziet het internationale strafrecht in de mogelijkheid om collectieve en niet-geldelijke schadeloosstelling toe te kennen, bepalingen die nog steeds niet in de nationale wetgeving opgenomen zijn.

ASF neemt deze uitdagingen vandaag ter harte via het project “Poursuivre la lutte contre l’impunité des crimes graves commis en RDC / Voortzetting van de strijd tegen straffeloosheid voor ernstige misdaden begaan in de DRC”, gefinancierd door de Europese Unie , uitgevoerd in partnerschap met RCN Justice et Démocratie en Trial International.

Dankzij de samenwerking van ASF en haar partners met advocaten van de balies van Noord-Kivu, Ituri en Maniema, hebben meer dan 500 slachtoffers van internationale misdaden in 2020 kunnen genieten van rechtsbijstand. Om ervoor te zorgen dat deze mensen de best mogelijke dienstverlening ontvangen, hebben ASF en haar partners een opleiding georganiseerd voor advocaten over het thema van de schadeloosstellingen/herstelbetalingen en de uitvoering ervan, alsook een opleiding voor de organisaties van het maatschappelijke middenveld over het inzamelen van gegevens op het vlak van internationale misdaden.

Tenslotte heeft ASF, naast bewustmaking bij slachtoffers van internationale misdaden, in 2020 ook aan pleitbezorging gedaan om de niet-uitvoering van de vonnissen ten gunste van de slachtoffers vanwege de Congolese staat, aan de kaak te stellen.

Volgens ASF is er dringend nood aan een grondige herziening van de plaats die aan slachtoffers en schadeloosstelling gegeven wordt in de vele internationale rechtszaken die in de DRC plaatsvinden. Want indien deze uitdagingen niet aangepakt worden, dan komt het volledige proces van de transitionele justitie in het land in het gedrang. Nochtans is het welslagen van dit proces van fundamenteel belang om de bevolking in staat te stellen hun vertrouwen in de instellingen terug te vinden en een echte nationale verzoening in het vooruitzicht te stellen.

Moordpartijen in Djugu: belangrijke evolutie in de Congolese rechtspraak rond herstelbetalingen met zware veroordelingen voor de verdachten

Het Djugu 2-proces eindigde op 1 april 2021. Het proces werd afgesloten met de veroordeling van 21 beklaagden tot levenslange gevangenisstraffen wegens misdaden tegen de menselijkheid door middel van moord, brandstichting, vernieling, plundering en vervolging, en met de vrijspraak van 11 beklaagden. De 219 burgerlijke partijen kregen ook de meeste van hun eisen voor herstelbetalingen toegewezen, zowel individueel als collectief, met inbegrip van rehabilitatiemaatregelen, waardoor gebroken werd met de praktijk om enkel schadevergoeding toe te kennen.

Ook werd terugbetaling bevolen als individuele schadevergoeding. Het militaire tribunaal van Ituri heeft de DRC onder meer veroordeeld tot de oprichting van een gezondheidscentrum in elk dorp voor de medische en psychologische verzorging van de slachtoffers, tot het nemen van maatregelen om de onvindbare lichamen op te sporen, tot het voorzien van middelen voor de slachtoffers om hun rouwproces te organiseren, tot de oprichting van een monument in elk aangevallen dorp en tot passende maatregelen om een einde te maken aan de activiteiten van de gewapende groep CODECO. Dit is een bijzonder relevante combinatie van de verschillende herstelmaatregelen waarin het internationaal recht voorziet, namelijk compensatie, teruggave, rehabilitatie, genoegdoening en garanties dat niet tot herhaling overgegaan wordt.

Dit vonnis is een belangrijke stap in de strijd tegen de straffeloosheid in Ituri, een regio die het schouwtoneel is van ernstige spanningen tussen gemeenschappen en etnische groeperingen. Dit proces heeft voornamelijk betrekking op de misdaden die de gewapende groep “Coopérative pour le Développement du Congo” (CODECO) beging tegen de Hema-gemeenschap op het grondgebied van Djugu, tussen december 2017 en maart 2020. CODECO beweert de belangen van de Lendu-gemeenschap (landbouwers) te verdedigen tegen die van de Hema-gemeenschap (fokkers en handelaars). De CODECO-militie heeft haar aanvallen in de regio’s Djugu, Irumu en Tchomia opgedreven na de dood van haar leider Matthieu Ngudjolo[1] en de arrestatie van zijn voornaamste luitenants.

Het Djugu 2-proces had betrekking op misdrijven die tussen december 2017 en maart 2020 in deze gebieden gepleegd werden. De verdachten werden ervan beschuldigd verschillende wijdverbreide en systematische aanvallen op de burgerbevolking te hebben uitgevoerd, waarbij meer dan 800 mensen gedood werden, meer dan 400 huizen in brand gestoken werden en 200.000 mensen verdreven werden.

Deze beslissing is een krachtig signaal aan het adres van de gewapende groepen die in de regio opereren en de rechten van de burgerbevolking blijven schenden, alsook aan de Congolese staat, wiens verantwoordelijkheid ook door het tribunaal erkend wordt. De DRC is dus veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding in solidum omdat zij gefaald heeft in haar opdracht om de bevolking te beschermen.

Bijna alle slachtoffers, getuigen en informanten hebben melding gemaakt van de aanwezigheid van de Congolese nationale politie en de strijdkrachten van de Democratische Republiek Congo op de plaatsen waar de aanvallen en andere laakbare feiten waarvan de verdachten beschuldigd worden, gepleegd zijn.

Het proces is gevoerd overeenkomstig de wet en de beginselen van een eerlijk proces, met name de wettelijke termijnen, ondanks de moeilijkheden in verband met de aanhoudende onveiligheid als gevolg van de aanwezigheid van CODECO in de omgeving van Iga Barrière.

Dit vonnis betekent echter niet het einde van de gerechtelijke procedure voor de slachtoffers in deze zaak. Slachtoffers krijgen zeer zelden de schadevergoeding waarop zij recht hebben. De procedure voor de tenuitvoerlegging van andere vormen van schadevergoeding is dus verre van duidelijk. De uitdaging is nu ervoor te zorgen dat :

  • de behoeftigheid van de slachtoffers erkend wordt en dat zij vrijgesteld moeten worden van de kosten in verband met de voorbereiding van de zaak en de tenuitvoerleggingsprocedure;
  • de administratieve en gerechtelijke autoriteiten overgaan tot de voorbereiding van de tenuitvoerlegging van de beslissing;
  • de administratieve en gerechtelijke autoriteiten overgaan tot de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van het vonnis;
  • de slachtoffers tijdig en op doeltreffende wijze de schadevergoeding ontvangen waarop zij recht hebben.

De rol van ASF in deze zaak

Als prioritaire zaak in de prioriteringsstrategie voor Ituri vereiste dit proces de inzet van partners voor justitiële ondersteuning, waaronder Advocaten Zonder Grenzen (ASF), dat vanaf het begin bij het proces betrokken is geweest. ASF heeft documentatie en steun verleend aan de slachtoffers via een plaatselijke middenveldorganisatie en juridische bijstand aan de burgerlijke partijen via drie advocaten uit haar pool voor Internationaal Strafrecht. ASF heeft ook de nodige materiële en/of financiële bijstand verleend opdat de slachtoffers in alle veiligheid aan het proces konden deelnemen. Om zich ervan te vergewissen dat het proces volgens de wet en de beginselen van een eerlijk proces verloopt, heeft ASF ook een onafhankelijke waarnemer aangesteld, wiens verslagen beschikbaar zijn op het observatieplatform van belangwekkende rechtszaken van ASF.

[1] . Mathieu Ngudjolo is door het Internationaal Strafhof berecht en vrijgesproken voor feiten die hij in 2002 en 2003 in Ituri gepleegd heeft.

JUSTICE NOW ? Stilstaan bij de Europese koloniale erfenis in het spoor van Black Lives Matter

>> Website van de conferentie <<   >> Schrijf u hier in ! <<

Na de “Black Lives Matter”-manifestaties in de Verenigde Staten in het voorjaar van 2020 als gevolg van de moord op George Floyd in Minneapolis, kwam er ook in Europa een golf van protesten op gang tegen het systemische racisme. Deze protesten waren niet alleen een uiting van solidariteit met de Amerikaanse beweging, maar riepen de Europese staten ook op hun eigen structurele raciale ongelijkheden aan te pakken, alsmede hun koloniale erfenis in Afrika. Voortbouwend op bewegingen die al tientallen jaren bezig waren, hadden organisaties van de Afrikaanse diaspora en antiracismebewegingen in Europa eisen geformuleerd die varieerden van de verwijdering van standbeelden van koloniale figuren, de naamswijziging van openbare ruimtes en de teruggave van kunstwerken die uit Afrikaanse koloniën meegenomen waren en in Europese musea bewaard waren; tot financiële vergoedingen voor het geweld tijdens de kolonisatie.

Sinds de formulering van deze eisen zagen we dat er enkele opportuniteiten naar boven kwamen. Zo werd er in België in juli 2020 een Bijzondere commissie opgericht om het Belgische koloniale verleden in Congo, Rwanda en Burundi te onderzoeken. Verder bevestigde het Europese actieplan 2020-25, voorgesteld in september 2020, het verband tussen kolonialisme en het voortbestaan van rassendiscriminatie in de Europese samenleving. Dit actieplan is daardoor een belangrijke stap voorwaarts in de hedendaagse strijd tegen racisme en discriminatie in de Europese Unie.

Al deze bewegingen en institutionele reacties duiden erop dat een transversale analyse – in termen van geografie, geschiedenis en actieterreinen – noodzakelijk is om na te denken over de huidige dynamiek in de bewegingen rond het Europese koloniale verleden in Afrika. Op basis van deze transversale analyse kunnen we stilstaan bij de volgende vragen: Hoe kunnen de acties in deze verschillende landen en regio’s versterkt worden? Wat zijn de juridische, politieke, sociale en culturele mechanismen die deze bewegingen kunnen aanwenden om gerechtigheid te verkrijgen? Welke lessen kunnen we uit deze verschillende initiatieven trekken?

Deze conferentie, die wordt georganiseerd door het departement Antropologie van het MIT, in samenwerking met Advocaten zonder Grenzen (ASF), wil een platform bieden voor academici, activisten en beleidsmakers uit Europa, Noord-Amerika en Afrika om deze vragen te behandelen. Gedurende 5 dagen zullen expertise en ervaringen op het vlak van transitionele justitie, raciale justitie, koloniale en dekoloniale studies uitgewisseld worden in panels en rondetafelgesprekken, met als doel om gemeenschappelijke en/of contextuele dynamieken en mobilisatiestrategieën te belichten.

De huidige context biedt dus een historische kans om bewegingen tegen racisme en dekoloniale bewegingen in verschillende nationale contexten en actiegebieden te begrijpen en te ondersteunen. We nodigen u daarom van harte uit op deze interdisciplinaire conferentie. Wenst u meer informatie? Aarzel dan niet om ons te contacteren via justicenowsymposium@gmail.com.

Schrijf u hier in ! U vindt het programma van de conferentie hier.

Tunesïe : Het verslag van de Instantie Waarheid en Waardigheid is beschikbaar !

Op 24 juni 2020 werd eindelijk het definitieve verslag van de Instantie Waarheid en Waardigheid (l’Instance Vérité et Dignité (IVD)) gepubliceerd in een speciale editie van de Tunesische Staatcourant. Met dit verslag worden de werkzaamheden van de Instantie, zoals het ondervragen van bijna 62.000 slachtoffers en de overdracht van 204 dossiers naar gespecialiseerde kamers die instaan voor het strafrechtelijke vervolgen van mensenrechtenschendingen en economische misdrijven, beëindigd. Het mandaat van de Instantie had betrekking op misdrijven gepleegd tussen juli 1955 en december 2013, wat ook de datum is van de afkondiging van de organieke wet nr. 53-2013 betreffende de inrichting en organisatie van het overgangsjustitieproces. In haar verslag stelt de Instantie niet enkel historische feiten vast maar vermeldt zij ook een lijst van slachtoffers en martelaren van de revolutie die recht hebben op herstel en schrijft ze aanbevelingen voor aan de Staat met het oog op structurele hervormingen. Bovendien besteedt het verslag specifiek aandacht aan de bestuurs- en corruptieproblemen van het land met een herstelprogramma voor “slachtofferregio’s”.

Het verslag werd slechts een jaar nadat de Instantie bekend had gemaakt dat haar rapport was afgerond gepubliceerd. Al op 27 maart 2019 legde de Instantie, in overeenstemming met artikel 67 van de wet betreffende de overgangsjustitie, haar verslag neer bij de presidenten van de Republiek, de Vergadering van Volksvertegenwoordigers (ARP), de Hoge Raad voor de Magistratuur en de toenmalige regeringsleider. De recente publicatie in het Staatsblad vormde dus het startschot van een opvolgingsfase voor de door de Instantie gedane aanbevelingen. De overheid breidde zijn actieplan uit en een parlementaire commissie werd opgericht om dit plan verder op te volgen. Het tegenhouden van de publicatie was echter niet enkel in strijd met de organieke wet, maar ook met de grondwet dat in artikel 148, lid 9 bepaalt dat “de staat zich ertoe verbindt de overgangsjustitie in al zijn domeinen en binnen de vastgestelde termijnen uit te voeren”. Het verloop van deze eerste fase werd toegejuicht door zowel de Instantie Waarheid en Waardigheid als door de middenveldorganisaties die sinds 2016 in een coalitie getreden zijn om het proces in goede banen te leiden en zijn integriteit te bewaren.

Echter, in het kielzog van de revolutie en de val van het regime van Ben Ali, vormt ‘transitie’ of ‘overgangsjustitie’ een zeer belangrijk vraagstuk in de politieke overgang. Het Tunesische maatschappelijk middenveld heeft hierin de afgelopen vijf jaar een doorslaggevende rol gespeeld en getracht de politieke knelpunten te overwinnen waarmee de Instantie en meer algemeen het gehele overgangsjustitieproces werd geconfronteerd. Ze blijft zich inzetten om bij te dragen aan de verspreiding van het verslag binnen de Tunesische samenleving en om de uitvoering van het verslag op te volgen. Ook blijft ze zicht inzetten om de werking van de gespecialiseerde strafrechtelijke kamers te verbeteren en een einde te maken aan de straffeloosheid. Dit doet ze in samenwerking met de overheidsdiensten en het ARP.

De samenvatting van het verslag is ook beschikbaar in het Engels op de site van de Instantie Waarheid en Waardigheid.

Waarheids- en Verzoeningscommissie : een historische gelegenheid voor België om de schade berokkend door haar koloniaal verleden te bespreken

De kwestie van de schade die voortvloeit uit de kolonisatie, die gedurende langetijd naar de achtergrond van het publieke discours is verwezen, is de laatste tijd in Europa in een stroomversnelling geraakt, en in het bijzonder in België.

Een voorstel tot oprichting van een Waarheids- en Verzoeningscommissie wordt momenteel in de Kamer van Volksvertegenwoordigers besproken. België heeft dus een historische kans om de confrontatie aan te gaan met haar koloniale verleden, en zo de onderliggende oorzaak van het hedendaagse onrecht waarmee de Afro-afstammelingen worden geconfronteerd aan te pakken en om nieuwe relaties aan te knopen met de vroeger gekoloniseerde samenlevingen.

Het lopende proces brengt echter het risico van een gedeeltelijke en eenzijdige benadering van de koloniale kwestie met zich mee, evenals de verleiding om de hedendaagse gevolgen ervan te negeren door de koloniale periode als onderdeel van de geschiedenis te classificeren. Dit komt zowel tot uiting in de voorgestelde samenstelling van de Commissie, die niet erg representatief is voor de kwesties die zij zal moeten aanpakken, als in haar mandaat, dat zich lijkt te beperken tot symbolische kwesties.

Er is ook een gebrek aan transparantie in de discussies over de waarheid en het verzoeningsproces, die plaatsvinden zonder overleg met het maatschappelijk middenveld, activisten en academische deskundigen. In het licht van deze opmerkingen publiceert Advocaten Zonder Grenzen een beleidsnota die is geworteld in haar praktische ervaring met overgangsjustitie in de wereld. AdZG nodigt in het bijzonder de leden van de Commissie Externe Betrekkingen van het Belgische Parlement uit om deze gelegenheid aan te grijpen zodat België een stevige basis kan leggen voor zijn betrekkingen met een groot deel van haar bevolking en de samenlevingen van Burundi, Rwanda en de DRC, maar ook om een voorbeeld te stellen op wereldschaal.